Finis adest rerum

afscheid

Finis adest rerum ofwel “het einde is nabij”. Het einde van mijn ervaring als blogbeest weliswaar. Misschien pik ik het bloggen weer op, misschien ook niet. De toekomst zal het uitwijzen. Deze blog was zonder meer een leerrijke kijk in de blogosfeer. Mijn (voorlopig) blogavontuur zou ik dan ook graag in schoonheid eindigen. En wel aan de hand van drie stellingen met betrekking tot nieuwe media.

Stelling 1: Het gebruik van microblogs, zoals Twitter, als bronnen, zorgt ervoor dat nieuws steeds onbetrouwbaarder wordt.

Euh … er zit iets van waarheid in!

Sociale netwerksites zoals Twitter worden steeds meer gehanteerd om nieuws en informatie te verspreiden. Toch kan het gebruik ervan zowel pluspunten als minpunten hebben. Volgens Van der Haak, Parks en Castells (2012) is transparantie essentieel voor nieuwsorganisaties en journalisten, willen ze zich geloofwaardig voordoen. Door de opkomst van sociale media zijn nieuwsorganisaties ook werkelijk transparanter geworden (Ahmad, 2010; Noguera, 2013). Ze komen er sneller in contact met het publiek door bijvoorbeeld naar feedback te vragen. Bovendien kunnen nieuwsorganisaties en individuele journalisten op sociale media open zijn over hun gebruikte bronnen en achtergrond. Op die manier kunnen lezers achterhalen waar de informatie vandaan komt en kunnen nieuwsorganisaties en journalisten hun geloofwaardigheid opbouwen. Toch is niet alles positief. Volgens Murthy (2011) kan de transparantie die Twitter biedt, de Twittergebruiker misleiden. Vandaag de dag bestaan heel wat onbetrouwbare Twittergebruikers die in naam van nieuwsorganisaties of journalisten berichten plaatsen. Dit doen ze bijvoorbeeld door een gebruikersnaam te hanteren die gelijkaardig is aan de naam van de nieuwsorganisatie. Ook zorgt het open karakter van Twitter ervoor dat censuur moeilijk is aangezien de informatie de wereld rondgaat en beschikbaar is voor het grote publiek (Van der Haak, Parks & Castells, 2012).

Daarnaast wordt de journalistieke praktijk van verificatie tenietgedaan door de opkomst van sociale media. Twitter als een kanaal voor breaking news en het gebruik van user-generated content zorgt ervoor dat de traditionele journalistiek voor een dilemma wordt gesteld (Hermida, 2012). Ook Lysak, Cremedas en Wolf (2012) stellen dat de betrouwbaarheid van Twitter in twijfel getrokken moet worden. Volgens hen kunnen sociale media, zoals Twitter, de gevestigde informatie- en nieuwsbronnen niet vervangen. In het nieuwsproductieproces zijn precisie en verificatie van groot belang. Maar binnen sociale media wordt weinig tot geen belang gehecht aan precisie en verificatie. De informatie die op sociale media verschijnt, is meestal niet bevestigd door een officieel orgaan of een officiële bron. De eerste berichten over een bepaalde gebeurtenis, die Twitter bereiken, worden vaak geschreven door niet-journalisten. Deze niet-journalisten willen voornamelijk informatie verspreiden en zijn in mindere mate bezig met verificatie. Bovendien kunnen verhalen, verspreid via sociale media, informatie bevatten dat niet verifieerbaar is. Ook Hermida (2010) haalt de onbetrouwbaarheid van Twitter aan. Hij stelt dat veel tweets over belangrijke gebeurtenissen vaak onbevestigde geruchten of onjuistheden zijn. Daarnaast verklaart Hermida ook dat het merendeel van de informatie op Twitter ongecontroleerd van aard is. Bruno (2011, geciteerd in Broersma en Graham, 2013) en Vis (2013) stellen dat nieuwsorganisaties en journalisten dit rechtvaardigen door te benadrukken dat nieuwsberichten op Twitter onderdeel zijn van een verhaal waarvan de verificatie van de bronnen en de informatie pas na verloop van tijd plaatsvindt. Bovendien kan informatie op Twitter ook gecontroleerd worden door een netwerk van mensen (Broersma & Graham, 2013). Anderson (2009, geciteerd in Hermida, 2012) haalt hierbij het begrip verbonden autoriteit aan. Dit houdt in dat informatie publiekelijk gerapporteerd en geverifieerd kan worden door een netwerk van professionele journalisten én burgerjournalisten.

Het gebruik van Twitter zorgt er dus niet per se voor dat nieuws onbetrouwbaarder wordt. Enerzijds zijn nieuwsorganisaties transparanter op sociale media. Hierdoor kunnen lezers de journalist stap voor stap volgen in zijn nieuwsproces. Zo kunnen ze bijvoorbeeld de gebruikte bronnen achterhalen. Ook kan de informatie op Twitter geverifieerd worden door een netwerk van professionele journalisten en burgerjournalisten. Anderzijds bestaat het gevaar van misleiding. Er bestaan heel wat onbetrouwbare Twittergebruikers die in naam van een nieuwsorganisatie of journalist berichten plaatsen. Ook is informatie op sociale media niet altijd bevestigd door een officieel orgaan of een officiële bron. Dit zorgt ervoor dat het merendeel van de informatie op Twitter ongecontroleerd van aard is.

Stelling 2: 140 tekens is te kort om genuanceerd nieuws te brengen

Wel … niet echt.

Twitter maakt gebruik van korte berichten, bestaande uit maximaal 140 karakters. Volgens Schmierbach en Oeldorf-Hirsch (2012) schakelen nieuwsorganisaties Twitter in om het aantal lezers te verhogen. De microblog is het ideale middel om gebruikers te teasen. De nieuwsorganisatie moet er geen volledig nieuwsbericht op plaatsen maar slechts een tipje van de sluier oplichten. Op die manier kan de aandacht van de lezer getrokken worden. Als nieuwsorganisaties de interesse van Twitterlezers kunnen wekken met een korte headline, bestaat de kans dat ze verder doorklikken op de bijhorende link, die hen vervolgens naar de nieuwssite leidt. Vervolgens stijgt het aantal bezoekers van de website van de nieuwsorganisatie. Het is dus zo dat door de hoeveelheid informatie te beperken, lezers onzeker worden over de betrouwbaarheid van de korte tweets en een oplossing zoeken om die onzekerheid weg te werken. Nieuwsorganisaties gebruiken Twitter omdat deze sociale mediatool de organisatie in staat stelt om op een snelle manier tweets uit te zenden die de volgers moeten informeren over de dagelijkse krantenkoppen en die gebruikt moeten worden om ze verder te leiden naar de officiële nieuwssite. Daarnaast gaf Hermida (2010) aan dat Twitter een ideale tool is om de directe online verspreiding van informatieve berichten van officiële en niet-officiële bronnen te vergemakkelijken.

Twitter moet dus niet gebruikt worden om volledige nieuwsberichten te publiceren maar wel om de aandacht van de lezer te trekken en zo traffic te genereren naar de website van de nieuwsorganisatie.

Stelling 3: De komst van nieuwe, sociale media, zoals FB en Twitter, zullen ervoor zorgen dat de traditionele media stilaan zullen verdwijnen.

Neen. Sociale media en traditionele media kunnen heel goed naast en met elkaar ingezet worden. Sociale media vormen als het ware een aanvulling op de meer klassieke media. Ten eerste zijn sociale media een ideaal middel om op een snelle manier de eerste nieuwtjes te verkrijgen. Maar als de nieuwsconsument meer diepgang wil, dan grijpt hij terug naar de klassieke media. Ten tweede wordt nieuws, geleverd door traditionele media, vaker als authentieker ervaren dan nieuws op sociale media. Het nieuws op sociale netwerksites zoals Facebook en Twitter kan bijgevolg gecheckt worden met nieuws, gebracht door traditionele media. Ten slotte leest iets op papier veel gemakkelijker dan iets op een scherm. Neem nu de oudere generaties, die opgegroeid zijn met papieren kranten, papers, enz. Het lezen van een krant of paper op een computerscherm is voor hen niet zo gemakkelijk. Oftewel is het lettertype te klein, oftewel staat alles te dicht bij elkaar. Het is altijd wel iets. Voor oudere generaties wint papier nog altijd van de computer.

Het is niet zozeer dat traditionele media gaan verdwijnen maar wel dat ze zullen en kunnen verrijkt worden met digitale media applicaties. Klassieke media zullen dus interactiever en veelzijdiger worden! Een voorbeeld van de integratie van klassieke en sociale media is de QR-code.

qr-ralph-lauren

In een QR-code kan veel meer informatie opgeslagen worden dan een normale barcode. Een QR code wordt vaak gebruikt op posters en in tijdschriften om gemakkelijk een URL te openen. Vaak wordt er naast de informatie op een poster of in een tijdschrift ook informatie online aangeboden.

Au revoir

Met deze drie stellingen eindig ik (voorlopig) mijn blog. Het was me een genoegen jullie het een en het ander bij te brengen over nieuwe media. Hopelijk hebben jullie wat opgestoken. Tot snel, mis lectores! 

Ave atque vale

dag-vaarwel-uitzwaaien

Referenties

Ahmad, A.N. (2010). Is Twitter a useful tool for journalists? Journal of Media Practice, 11(2), 145-155. doi: 10.1386/jmpr.11.2.145_1

Broersma, M., & Graham, T. (2013). Twitter as a news source: How Dutch and British newspapers used tweets in their news coverage, 2007-2011. Journalism Practice, 7(4), 446-464. doi: 10.1080/17512786.2013.802481

Hermida, A. (2010). Twittering the news: The emergence of ambient journalism. Journalism Practice, 4(3), 297-308. doi: 10.1080/17512781003640703

Hermida, A. (2012). Tweets and truth: Journalism as a discipline of collaborative verification. Journalism Practice, 6(5-6), 659-668. doi: 10.1080/17512786.2012.667269

Lysak, S., Cremedas, M., & Wolf, J. (2012). Facebook and Twitter in the newsroom: How and why local television news is getting social with viewers? Electronic News, 6(4), 187-207. doi: 10.1177/1931243112466095

Murthy, D. (2012). Towards a Sociological Understanding of Social Media: Theorizing Twitter. Sociology, 46(6), 1059-1073. doi: 10.1177/0038038511422553

Schmierbach, M., & Oeldorf-Hirsch, A. (2012). A little bird told me, so I didn’t believe it: Twitter, credibility and issue perceptions. Communication Quarterly, 60(3), 317-337. doi: 10.1080/01463373.2012.688723

Van der Haak, B., Parks, M., & Castells, M. (2012). The future of journalism: Networked journalism. International Journal of Communication, 6, 2923-2938. Geraadpleegd via http://ijoc.org/index.php/ijoc

Vis, F. (2013). Twitter as a reporting tool for breaking news: Journalists tweeting the 2011 UK riots. Digital Journalism, 1(1), 27-47. doi: 10.1080/21670811.2012.741316

Toekomst van de journalistiek

787fecb75c5fe27cea9a06f1087af165_view

De media zitten in een serieuze dip (De Graeve, 2014). Dit is grotendeels te wijten aan de opkomst van sociale media. Hebben we dan eigenlijk nog traditionele media en professionele journalisten nodig? Natuurlijk. Waarom? Wel, omdat nieuwe media voornamelijk artikelen van oude traditionele media hanteren. Denk bijvoorbeeld aan de talrijke berichten van De Standaard op je newsfeed van Facebook. Daarnaast verandert het mediagebruik heel langzaam. Nieuwsconsumenten grijpen nog altijd terug naar het grote televisiescherm of de papieren krant en in mindere mate geven zij de voorkeur aan sociale media.

Ook journalisten zijn niet altijd even opgezet met de opkomst van sociale media. Opgenhaffen en Scheerlinck (2014) stellen dat “The general trend is that across the globe, more and more journalists have become active on social media, although it is certainly not the case that every reporter is convinced of their usefulness.” Volgens Lewis (2012, geciteerd in Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014) krijgen traditionele nieuwsorganisaties te maken met de opkomst van een meer participatieve en sociale vorm van journalistiek, gekenmerkt door een doe-het-zelf cultuur. En net die cultuur vormt een uitdaging voor het journalistieke principe van check & double check. Journalisten staan dus wat wantrouwig tegenover die nieuwe media. Ze nemen dan ook een conservatieve houding aan. Dit om verschillende redenen (De Graeve, 2014). Ten eerste hebben journalisten een ethische component in hun job. Ze moeten waarheidsgetrouw berichten. Dit zorgt ervoor dat ze niet onmiddellijk gaan experimenteren met nieuwe technologieën binnen hun vak. Ze menen dat oude manieren van berichtgeving belangrijk zijn, willen ze geloofwaardig overkomen bij het publiek. Een tweede reden is de deadline. Het journalistieke product moet op tijd af zijn. Door te experimenteren met nieuwe media, bestaat de kans dat de journalist zijn deadline misloopt. Hierdoor hebben journalisten de neiging om de meer gevestigde werkwijze van rapportering te hanteren en zo de deadline te halen. Ten derde zijn nieuwe media volgens journalisten tijdrovend. Als je bijvoorbeeld een nieuwe smartphone koopt of een nieuwe tablet, dan moet je daar eerst verschillende programmaatjes op installeren vooraleer je er werkelijk iets mee kan doen. Maar journalisten hebben daar de tijd niet voor. Een laatste reden is de transparantie van sociale media. De journalistieke werkwijze is grotendeels gebaseerd op het principe van discretie. Hierdoor vermijdt de journalist dat de concurrentie met de scoop gaat lopen. Sociale media daarentegen zijn transparant van aard. Iedereen kan alles zien en lezen.

Gebruiken journalisten sociale media?

Uit een onderzoek van communicatiebureau Quadrant Communications (2012) bij 330 Belgische journalisten naar het gebruik van sociale media, blijkt dat journalisten steeds vaker sociale netwerksites, zoals Facebook en Twitter, professioneel gebruiken. 51 procent van de respondenten geeft aan Twitter te gebruiken voor professionele doeleinden. In 2010 was dit slechts 18 procent. Facebook wordt door 64 procent van de ondervraagden professioneel gebruikt, terwijl dit in 2010 26 procent was. Ook Lysak, Cremedas en Wolf (2012) hebben onderzoek gedaan naar het gebruik van sociale media en dat bij 129 lokale televisienieuwsorganisaties in de Verenigde Staten. Uit het onderzoek blijkt dat 98 procent van de respondenten Facebook gebruikt en 97 procent gebruikt Twitter. De sociale netwerksites worden zowel door de nieuwsredacties als door de individuele journalisten van de nieuwsorganisaties gebruikt en dat voornamelijk om nieuws te verzamelen. Daarnaast wordt bij de individuele journalisten verder een onderscheid gemaakt tussen het professioneel Twitteraccount en het persoonlijk Twitteraccount. Volgens Lysak, Cremedas en Wolf (2012) hebben 46% van de ondervraagde journalisten zowel een professioneel als een persoonlijk Twitteraccount, 13% heeft enkel een professioneel Twitteraccount en 11% enkel een persoonlijk Twitteraccount. Bovendien wordt het persoonlijk Twitteraccount voornamelijk gezien als een vorm van personal branding.

Er vindt dus duidelijk een stijging plaats van het gebruik van sociale media binnen het journalistieke werkveld. Ook het onderzoek van Lariscy, Avery, Sweetser en Howes (2009) naar de rol van sociale media binnen de bronnenmix van de journalist, toont dit aan. Zo vindt 31,5 procent van de ondervraagde journalisten dat sociale media belangrijk zijn voor hun werk. Toch is er ook heel wat onduidelijkheid over het sociale mediagebruik. Denk hierbij aan het gebrek aan richtlijnen. Uit het onderzoek van Quadrant Communications (2012) blijkt dat 78% van de respondenten van de redactie geen richtlijnen heeft gekregen over de manier waarop ze sociale media moeten gebruiken.

Opgenhaffen en Scheerlinck (2014, p. 729) stellen dat er bezorgdheid heerst “among news organizations about the use of Twitter by journalists. On the one hand, they encourage their journalists to become active on Twitter and to promote the news medium and the articles that are published in order to generate traffic to the site; on the other hand, they are afraid that journalists will break news too early or tweet ill-thought-out things, bringing their objectivity (and that of the medium) into discredit.”

Binnen nieuwsredacties vinden heel wat discussies plaats over wat wel en niet mag op sociale netwerksites (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014). Een aantal nieuwsorganisaties hebben dan ook richtlijnen opgesteld waarin aanbevelingen en regels zijn opgenomen die hulp moeten bieden bij het gebruik van sociale netwerksites zoals Facebook en Twitter. Zo heeft het Britse persbureau Reuters op 10 maart 2010 specifieke richtlijnen voor het gebruik van sociale media opgesteld. Deze richtlijnen zijn terug te vinden in het Handbook of Journalism (Reuters, 2012).

Het Amerikaanse persbureau Associated Press (AP) heeft eveneens duidelijke richtlijnen met betrekking tot het gebruik van sociale netwerksites door journalisten. Het bureau stelt in zijn richtlijnen dat verslaggevers aangemoedigd worden om actief te zijn op verschillende sociale media. Deze media vormen immers een belangrijk instrument voor nieuwsgaring en -verspreiding. Wanneer de journalist zijn Twitteraccount of Facebook-account gebruikt voor professionele doeleinden, moet altijd duidelijk zijn dat hij werkt voor AP.

Ook in België hanteren steeds meer nieuwsorganisaties richtlijnen voor sociale media (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014). Zo hanteert de openbare omroep VRT een leidraad die stelt dat sociale media versterkend en constructief kunnen zijn en kunnen bijdragen tot een positief imago. Daarnaast is volgens de VRT het recht op vrije meningsuiting vanzelfsprekend voor sociale media maar werknemers mogen er geen persoonlijke conversaties voeren. De journalist moet dus voorzichtig zijn in het uiten van zijn mening want zijn mening kan het vertrouwen in de neutraliteit van de openbare omroep schaden. Ook moet de journalist met respect communiceren over collega’s en hun werk. De VRT stelt dat de principes die van toepassing zijn op massamedia, ook gelden voor sociale media: wat niet geschreven wordt in een krantenartikel, wordt ook niet geschreven op Twitter of Facebook (VRT, 2012).

Volgens Peter Horrocks, voormalig hoofd van de BBC nieuwsdienst, kunnen journalisten het gebruik van sociale media niet langer omzeilen: “If you don’t like it, if you think that level of change or that different way of working isn’t right for me, then go and do something else, because it’s going to happen. You’re not going to be able to stop it.”

Hoe ziet de toekomst eruit?

“Ik zie u”

Het “discrete”, dat de journalistiek voorheen kenmerkte, wordt steeds meer bewust overboord gegooid (De Graeve, 2014). Vandaag de dag worden op sociale platformen zoals Twitter op Facebook niet enkel artikels gepubliceerd en toegelicht maar ook daadwerkelijk gemaakt. Steeds vaker vinden er conversaties plaats tussen journalist en woordvoerder, die later gebruikt worden in een artikel. Toch verlopen die conversaties soms moeizaam. Op sociale netwerksites kan iedereen namelijk lastige of vervelende vragen stellen. Als journalist of woordvoerder is het dan ook moeilijk om deze niet te beantwoorden omdat dan de indruk wordt gegeven dat men iets verbergt. Zinnetjes zoals “Daar kan ik mij niet over uitspreken” worden dus best vermeden. Bovendien moeten journalisten en woordvoerders zich bewust zijn dat sommige conversaties plaatsvinden en plein public. Naast luisteren, gaat het publiek nu ook actief deelnemen aan die conversaties.

Iedereen is woordvoerder

Het vinden, volgen en contacteren van alternatieve woordvoerders is nog nooit zo makkelijk geweest. Op sociale media kunnen immers connecties ontstaan tussen journalisten en werknemers van bedrijven. Het zijn dus niet altijd traditionele woordvoerders die in gesprek treden met journalisten. Alternatieve woordvoerders worden meestal ook interessanter en betrouwbaarder geacht dan traditionele woordvoerders. In tegenstelling tot officieuze woordvoerders zijn officiële woordvoerders bij negatief nieuws vaak moeilijk te bereiken, niet gemotiveerd en te voorzichtig in het meedelen van informatie (De Graeve, 2014).

Bye bye deadlines

dont_miss_deadline

Jo Caudron meent in zijn boek Media Morgen dat deadlines in de toekomst zullen verdwijnen door het veranderde mediagebruik. Hij stelt daarbij de vraag “Wat bepaalt de deadline?” Dat kan de gebruikte technologie zijn. Zo moet een krant eerst gedrukt worden vooraleer hij gepubliceerd kan worden. De drukpers bepaalt dus de deadline. Oftewel is de deadline een afspraak binnen een nieuwsorganisatie. Zo wordt op televisie afgesproken om om 19u het journaal te brengen. Volgens Caudron moeten traditionele media zoals dagbladen en tijdschriften een constante stroom aan informatie leveren. Want wij, als nieuwsconsumenten, zijn een constante stroom van informatie gewoon. Kijk maar naar de grote hoeveelheid informatie die we via Facebook, Twitter en andere sociale media verkrijgen.

Maar volgens De Graeve (2014) zijn deadlines nodig. Hij stelt dat er zonder deadlines ook geen artikels of reportages zullen zijn. Want als je een journalist een opdracht geeft zonder deadline, blijft hij doorwerken en heb je uiteindelijk geen afgewerkt product. Deadlines zijn er en zullen ook in de toekomst blijven bestaan, ook voor nieuwe media. Neem nu bijvoorbeeld Humo. Het weekblad zal vanaf januari enkel op zaterdag digitaal verschijnen.

Leger aan medewerkers door sociale media

Het geheime wapen van een ervaren journalist is ongetwijfeld zijn adresboekje. Toch gaat door tijdsgebrek het gebruik ervan achteruit. Volgens De Graeve (2014) kunnen sociale media dat voor een deel compenseren. Hoe? Door contacten op Twitter of Facebook in te schakelen. Wie regelmatig een interessante tweet of status-update plaatst, kan een netwerk van volgelingen uitbouwen. Deze volgelingen kunnen de journalist vervolgens helpen. De journalist kan hen bijvoorbeeld vragen of ze iets weten over een bepaald onderwerp maar ook of ze iemand kennen die er iets over weet. Zo zocht de redactie van Telefacts via Twitter naar mensen die hun avondrituelen wilden meedelen.

Schermafbeelding 2014-12-20 om 19.18.58

 BJ’s a.k.a. Bekende Journalisten 

Schermafbeelding 2014-12-20 om 19.26.14

Volgens De Graeve (2014) kunnen journalisten die een netwerk hebben uitgebouwd op sociale media, deze media ook gebruiken als promotiemiddel voor de eigen zender of publicatie. Bovenstaande tweet is hier een voorbeeld van. Op die manier kan de journalist (of redactie) een fanbase opbouwen. Toch is het niet allemaal positief. Lezers die kritiek willen uiten op wat er in de media verschenen is, kunnen dat nu ook publiekelijk doen via sociale media. Het is dan de taak van de journalist om zorgvuldiger te werk te gaan want alles wat hij zegt, kan commentaar uitlokken.

#unconfirmed

Soms plaatst een journalist een nieuwtje op Twitter, nog voor hij de informatie gecheckt heeft. Pas nadat de informatie gecheckt is, wordt bepaald of het nieuwtje al dan niet gepubliceerd kan worden. Jo Caudron haalt in zijn boek Media Morgen aan dat bij dergelijke nieuwtjes de hashtag #unconfirmed geplaatst wordt. De journalist gebruikt Twitter om het nieuws te “claimen”. Toch is deze hashtag geen excuus om elk gerucht te publiceren (De Graeve, 2014).

Waarom?

Journalisten zien steeds meer potentieel in sociale media. Nieuws op sociale media verspreidt zich meestal als een lopend vuurtje. Traditionele media kunnen de sociale media dan ook amper volgen. Toch blijven de klassieke media nieuws brengen. Maar dan op een andere manier. In plaats van ons te vertellen wat er gebeurd is, moeten traditionele media alsmaar meer verklaren hoe het is kunnen gebeuren en waarom het is gebeurd. Zo moet elke rubriek van De Standaard een waarom-artikel bevatten.

Schermafbeelding 2014-12-21 om 14.07.21

Onderzoeksjournalistiek

Wat brengt de toekomst? Burgers zullen niet de enige nieuwsbrengers zijn. Journalisten zullen nog steeds nieuws brengen, maar dan ander nieuws. Ze zullen meer moeten graven; ze zullen verhalen moeten brengen die niet zomaar hun weg naar de oppervlakte vinden (De Graeve, 2012). Ik ben er zeker van dat dergelijke journalistiek heel wat interessante maar vooral leerrijke stukken kan opleveren.

Referenties

Verspreidingen (2013). Vergeet de traditionele media niet! Geraadpleegd via http://www.verspreidingen.nl/over-all-inn/media/vergeet-de-traditionele-media-niet/

De Graeve, F. (2012). Journalistiek in 2012: En plein public. Geraadpleegd via http://www.vlaamsenieuwsmedia.be/kenniscentrum/2012/03/journalistiek-in-2012-en-plein-public

BBC tells news staff to embrace social media. (2010, 10 februari). The Guardian. Geraadpleegd via http://www.theguardian.com

Bruhn, M., Schoenmueller, V., & Schäfer, D.B. (2012). Are social media replacing traditional media in terms of brand equity creation? Management Research Review, 35(9), 770-790. doi: 10.1108/01409171211255948

De Graeve, F. (2014). Nieuwe media en mediaconvergentie: Trends in de journalistiek. [collegenotities]. December 18, 2014.

Lariscy, R.W., Avery, E.J., Sweetser, K.D., & Howes, P. (2009). An examination of the role of online social media in journalists” source mix. Public Relations Review, 35 (3), 314-316. doi: 10.1016/j.pubrev.2009.05.008

Lysak, S., Cremedas, M., & Wolf, J. (2012). Facebook and Twitter in the newsroom: How and why local television news is getting social viewers? Electronic News, 6(4), 187-207. doi: 10.1177/1931243112466095

Mitchelstein, E., & Boczkowski, P.J. (2009). Between tradition and change: A review of recent research on online news production. Journalism, 10(5), 562-586. doi:10.1177/1464884909106533

Opgenhaffen, M., & Scheerlinck, H. (2014). Social media guidelines for journalists: An investigation into the sense and nonsense among Flemish journalists. Journalism Practice, 8(6), 726-741. doi: 10.1080/17512786.2013.869421

VRT. (2014). Tien geboden voor sociale media. Geraadpleegd op 19 december 2014, via http://www.vrt.be/tien-geboden-voor-sociale-media

Samen op weg naar E-inclusie

SKY20120405010913depraetered

In mijn vorige blogpost heb ik het al gehad over de term ‘digitale kloof’, die aanvankelijk verwijst naar de ongelijke verdeling van individuen met materiële toegang tot informatie-technologie en individuen zonder die toegang. Een ander woord voor digitale kloof is ook wel digitale uitsluiting. Maar de voorbije jaren heeft de term steeds meer kritiek gekregen omdat het in wezen gebaseerd is op ‘toegang’ en andere even belangrijke factoren achterwege laat (Weerakkody, Dwivedi, El-Haddadeh, Almuwil & Ghoneim, 2012). Het concept is dan ook geëvolueerd naar een multidimensioneel fenomeen. Als we vandaag de dag spreken over de digitale kloof, hebben we het niet langer alleen over het bezit van internet of computers. We hebben het dan ook over andere kloven op niveau van gebruik, motivatie en vaardigheden (Mariën & Vleugels, 2011; Van Dijk, 2003). Over deze kloven heb ik het eveneens al gehad in mijn vorige blogpost. De ongelijkheden door verschillen in gebruik en digitale vaardigheden, wordt ook wel digitale kloof van de tweede graad genoemd (Mariën & Vleugels, 2011).

Van digitale kloof naar digitale inclusie

Het idee dat het probleem van ongelijke internettoegang kan worden opgelost door iedereen van een computer en de bijhorende programma’s te voorzien, is dus wat achterhaald. Dat is te wijten aan drie redenen.

Ten eerste zijn gebruikers niet altijd volledig
 offline
 of
 online. Mariën en Vleugels (2011) hebben het dan over afwisselende
 gebruikers.
 Gebruikers kunnen op verschillende momenten van de dag, op verschillende plaatsen, via verschillende mediakanalen, toegang verkrijgen tot het internet.

Ten tweede stelt Van Dijk (2003) dat individuen het internet op verschillende manieren kunnen gebruiken. Denk daarbij aan tijdsduur en toepassingen. Elk individu heeft namelijk zijn eigen gebruikspatroon.

Ten slotte spelen ook digitale vaardigheden een rol (Van Dijk, 2003). Daarbij gaat het voornamelijk om de capaciteiten van een individu om met computers en de bijhorende programma’s te kunnen werken en de manier waarop het individu het internet kan gebruiken om de eigen positie te bevorderen.

De achterhaalde term ‘digitale kloof’ heeft dan ook plaatsgemaakt voor een nieuw concept: ‘digitale inclusie’ of ‘e-inclusie’ (Mariën & Vleugels, 2011).

Als een individu optimaal kan participeren in onze huidige gedigitaliseerde samenleving, spreken we over e-inclusie of digitale inclusie. Mariën en Vleugels (2011) omschrijven de term als het sociaal insluiten van mensen door hen digitaal in te sluiten. De digitale technologieën die onze huidige samenleving domineren, hebben een zekere complexiteit en moeilijkheidsgraad. Sommige mensen willen of kunnen dan ook niet omgaan met het internet of een computer. Ze worden dan al snel gezien als sociaal benadeeld en worden uitgesloten omdat zij geen informatie kunnen verzamelen of niet kunnen communiceren (Tully, 2014). Dit wordt ook wel digitale uitsluiting genoemd. Dergelijke uitsluiting vindt niet enkel plaats bij kansarme groepen zoals mensen in armoede, laagopgeleiden, werklozen of ouderen, maar ook bij kansrijke groepen (Mariën & Vleugels, 2011).

De 
voorbije
 jaren 
zijn 
een 
heleboel 
acties 
en 
initiatieven 
ontstaan
 om
 de 
digitale 
uitsluiting van 
mensen 
tegen
 te
 gaan. (Mariën & Vleugels, 2011). Het gaat hierbij vooral om verschillende faciliteiten met betrekking tot het internet toegankelijker te maken. Daarbij hoort de materiële toegang tot het internet of een computer, maar ook het bevorderen van de motivatie, de vaardigheden en het gebruik (Van Dijk, 2003).

Internet: hype of meerwaarde?

Omdat onze maatschappij vandaag de dag dusdanig gedigitaliseerd is, lijkt het een must om mee te zijn met de laatste digitale technologieën. Hoewel het gebruik en de verspreiding van computers, mobiele telefoons en internet blijft groeien, is niet iedereen er even happig op. Volgens Van Dijk (2003) moeten diegenen die geen toegang willen krijgen tot de verschillende ICT-faciliteiten daarom gestimuleerd worden.

Om information-want-nots te motiveren, moet de meerwaarde van het internet worden aangetoond. Leerkrachten gaan bijvoorbeeld geen digitale snufjes in hun lessen hanteren als het niet zeker is dat dergelijke snufjes voor verbetering zorgen. Het is aan bedrijven die ICT-diensten aanbieden om deze meerwaarde aan te tonen.

Ook moet het imago van ICT-gebruik wat opgefleurd worden (Van Dijk, 2003). Heel wat mensen vinden het internet moeilijk en zien op tegen het leerproces. Vooral oudere mensen denken al snel dat werken met computers te ingewikkeld is en ‘iets is voor de jeugd’. Door een positiever beeld te scheppen van het internet en computers, zullen mensen meer geneigd zijn om de stap naar ICT-gebruik te zetten. Ook moeten individuele gebruikers gewezen worden op de eigen verantwoordelijkheid over privacy en transacties.

Daarnaast moeten laagdrempelige diensten worden aangeboden voor mensen die het gebruik van ICT nog niet gewoon zijn. Gemeentes kunnen bijvoorbeeld begeleiding voorzien bij het gebruik van hun online diensten.

Ten slotte kan ook de plaats die een individu inneemt in een sociaal netwerk een belangrijke motivatiefactor zijn (Van Dijk, 2003). Als vrienden en familie van het individu regelmatig het internet gebruiken, is dat vaak een stimulans om die stap eveneens te zetten.

Al doende leert men”

Verschillen in de vaardigheden hangen voornamelijk samen met milieu en herkomst. Iemand met een welgestelde achtergrond, beschikt meestal over minstens één computer. Bovendien zal hij sneller de mogelijkheid hebben (hogere opleiding, vermogen) om vaardigheden op te doen. Iemand die werkloos is en nog nooit een computer heeft gehad, zal de nodige vaardigheden ook niet onmiddellijk kunnen ontwikkelen.

Waar de jeugd meestal vaardigheden opdoet door de integratie van ICT-diensten op school, hebben oudere generaties snel de neiging om ‘nee’ te zeggen tegen het opdoen van ICT-ervaring. “We zijn te oud”, “Het is te moeilijk”, “Het is te duur”; het zijn zinnetjes die we maar al te vaak horen. Computercursussen moeten hierbij een oplossing bieden (Van Dijk, 2003).

ICT op de werkvloer

Het gebruik van ICT-diensten hangt sterk samen met de arbeidssituatie en opleiding. Als iemand hoogopgeleid is, is de kans groter dat hij in contact is gekomen met verschillende ICT-diensten. Bij laagopgeleiden daarentegen, is die kans kleiner. Daarnaast kan iemand die op zijn werk dagelijks in contact komt met het internet, vaak beter omgaan met computers dan iemand die werkloos is. Van Dijk (2003) stelt dat de arbeidsorganisatie een gelijk gebruik van ICT moet bevorderen door “human resource management met loop- baanbeleid en doorstroommogelijkheden” (p. 71). Op die manier krijgen werknemers meer leermogelijkheden. Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Hij stelt bovendien dat het gebruik van ICT moet aangeleerd worden op de werkvloer en dat het ingebed moet worden in de werkomgeving.

Conclusie

De digitale inclusie omvat niet enkel het bevorderen van de materiële toegang tot het internet maar ook het verbeteren van de motivatie, de vaardigheden en het gebruik om ICT-diensten te kunnen hanteren. Daarbij is het vooral de taak van de overheid en ICT-bedrijven om oplossingen, zoals leermogelijkheden, aan te bieden die de sociale uitsluiting van jong of oud, rijk of arm kunnen vermijden.

Referenties

Blik op media (2010). E-inclusie, meedoen in de digitale samenleving. Geraadpleegd via http://blikopmedia.nl/e-inclusie-meedoen-in-de-digitale-samenleving/

Gent: zoveel stad (2014). Samenwerken is de sleutel tot succes in e-inclusie. Geraadpleegd via https://www.gent.be/over-gent-en-het-stadsbestuur/stadsbestuur/wat-doet-het-bestuur/gent-digitale-stad/alle-gentenaars-digitaal/samenwerken-de-sleutel-tot-succes-e-inclusie

Mariën, I., Van Audenhove, L., Pierson, J., Vleugels, C., & Bannier, S. (2010). De digitale kloof van de tweede graad in Vlaanderen.

Mariën, I., & Vleugels, C. (2011). Van
 digitale 
kloof 
naar 
digitale 
inclusie:

 Naar
 een 
duurzame
ondersteuning
 van 
e‐inclusie 
initiatieven 
in
 Vlaanderen. Tijdschrift 
voor
Communicatiewetenschap,
 

39(4), 104‐119
.

Mariën, I. (2014). Nieuwe media en mediaconvergentie: De digitale kloof en de e-inclusieve maatschappij. [collegenotities]. December 12, 2014.

Tully, S. (2014). A human right to access the Internet? Problems and prospects. Human Rights Law Review, 14, 175-195. doi: 10.1093/hrlr/ngu011

Van Dijk, J.A.G.M. (2003). De digitale kloof wordt dieper: Van ongelijkheid in bezit naar ongelijkheid in vaardigheden en gebruik, SQM en Infodrome @ United Knowledge, Den Haag/Amsterdam. Geraadpleegd, December 12, 2014: http://www.gw.utwente.nl/

Weerakkody, V., Dwivedi, Y. K., El-Haddadeh, R., Almuwil, A., & Ghoneim, A. (2012). Conceptualizing e-Inclusion in Europe: An explanatory study. Information Systems Management, 29(4), 305-320. doi: 10.1080/10580530.2012.716992

Internet access: a human right?

platonZuckFacebook-oprichter Mark Zuckerberg lanceerde in augustus 2013 zijn project Internet.org. Het project is een samenwerking tussen Facebook en grote producenten van telecomapparatuur zoals Samsung, Ericsson en Nokia om meer mensen wereldwijd met elkaar verbinden. Zuckerberg stelt dat Facebook al tien jaar lang probeert om van de wereld een meer open en verbonden plaats te maken. En hij bedoelt daarmee de hele wereld, ook de ontwikkelingslanden. Volgens Zuckerberg verandert de wereld stilaan van “an industrial, resource-based economy, to a knowledge economy”, waarbij de verspreiding van kennis centraal staat. En de hele wereld zou moeten meewerken aan die knowledge, die we vervolgens met elkaar moeten delen. Door kennis met elkaar te delen, wordt de wereld beetje bij beetje informatie-rijker. Er is slechts één probleem: tweederde van de bevolking wereldwijd heeft geen toegang tot het internet. Toch meent hij dat toegang tot het internet een mensenrecht moet zijn, net zoals vrijheid van meningsuiting.

Met zijn project wil Zuckerberg alvast zijn eigen visie waarmaken. In een interview met WIRED Magazine in 2013 stelde hij: “The basic vision I have is kind of like picking up a phone anywhere.  I think we can get to a model where a lot of those things are free for people who can’t afford them. I’m talking about things like messages, Wikipedia, search engines, social networks, weather access, commodities prices.” In Westerse landen, gebruiken we Facebook om nieuws te delen met andere gebruikers en om contacten met familie en vrienden te onderhouden. Maar hoe zouden burgers uit ontwikkelingslanden reageren op het gebruik van Facebook? Enthousiast, dat sowieso. Eindelijk zullen ze kunnen communiceren met familie honderden kilometers verderop!

Dat er in onze wereld een ongelijke verdeling heerst wat betreft internettoegang? Zoveel is zeker. Deze verdeling kennen wij ook wel als de ‘digitale kloof’. Pero qué es? En moet de toegang tot het internet een mensenrecht zijn zoals Zuckerberg stelt? Zoals het recht op vrije meningsuiting of het recht op leven?

The haves and the have nots

Er bestaat heel wat onduidelijkheid rond de betekenis van de term ‘digitale kloof’. De term werd al in verschillende domeinen gehanteerd. Zo verwees de term in de Verenigde Staten naar de verhouding tussen het aantal blanke en zwarte werknemers in de computerindustrie. Hoogstwaarschijnlijk werd de term voor het eerst gebruikt in 1996 door journalisten Jonathan Webber en Amy Harmon van de LA Times om meningsverschillen rond nieuwe technologie aan te duiden (Gunkel, 2003). Ik hou het echter eenvoudig en adopteer de definitie van de National Telecommunications and Information Administration (NTIA): “The digital divide is the divide between those with access to new technologies and those without.” Anders gezegd, de ongelijke verdeling tussen de informatie-rijken en de informatie-armen. De term ‘digitale kloof’ kan toegepast worden op maatschappelijk vlak tussen individuen, en op globaal niveau tussen de Westerse landen en de ontwikkelingslanden. De Westerse landen worden dan als technologisch meer ontwikkeld gezien dan de ontwikkelingslanden.

Volgens een rapport van de Verenigde Naties lopen op onze wereldbol zo’n 7,2 miljard mensen rond. 2,7 miljard daarvan hebben toegang tot het internet. Dat komt neer op ongeveer 39 procent van de totale wereldbevolking. In Europa heeft maar liefst 75 procent toegang tot het internet. In Noord- en Zuid-Amerika is dat 61 procent. In de ontwikkelingslanden ligt dat percentage lager. In Afrika heeft 16 procent van de bevolking internettoegang, in Azië is dat 32 procent. Bovendien woont 90 procent van de huishoudens die geen toegang hebben tot het internet, in een ontwikkelingsland. Daarnaast zijn volgens de ITU (International Telecommunications Union) mobiele telefoons en internettoegang belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de armere landen. In 2013 werden 1236071980er wereldwijd ongeveer 6,8 miljard mobiele telefoonabonnementen geregistreerd. Het aantal mobiele telefoonabonnementen ligt momenteel het hoogst in de ontwikkelde landen. Je kan bijna stellen dat er daar meer telefoons zijn dan inwoners!

Toch wijst de digitale kloof niet enkel op de tweedeling tussen landen met internettoegang en landen zonder. Volgens Van Dijk (2003) kan de ongelijkheid in internettoegang niet losstaan van andere maatschappelijke ongelijkheden. Bij de term ‘digitale kloof’ moeten we vier voorwaarden tot internettoegang onderscheiden, namelijk motivatie, bezit, digitale vaardigheid en gebruik (Van Dijk, 2003). Daarnaast stelt Van Dijk (2003) dat internettoegang bepaald wordt door de plaats die een individu inneemt in netwerken, zoals netwerken van arbeid, onderwijs of sociaal verkeer.

Een eerste voorwaarde om toegang tot het internet te verkrijgen is de belangstelling ervoor. Volgens Van Dijk (2003) zal iemand die niet bekend is met de informatie-technologie of niet gemotiveerd is om er kennis mee te maken, ook beperkt worden in zijn mogelijkheid tot internettoegang. Het gebrek aan belangstelling wordt veroorzaakt door zowel emotionele als rationele factoren. Zo kunnen individuen computervrees hebben of het internet moeilijk en ontoegankelijk vinden. Ofwel gaan individuen bewust het internet niet gebruiken omdat ze vinden dat ze het niet nodig hebben of omdat ze schrik hebben om sociaal contact te verliezen. De motivatie om internet te gebruiken hangt ook nauw samen met het sociale netwerk. Een individu raakt gemotiveerd doordat anderen in zijn nabije omgeving internet gebruiken. Individuen die weinig belangstelling tonen voor internetgebruik worden ook wel information-want-nots genoemd.

Een tweede voorwaarde is bezit. Daarbij gaat het om materiële toegang tot het internet. Bij de huidige kijk op de digitale kloof, staat deze voorwaarde centraal. Maar het probleem van ongelijke internettoegang wordt niet opgelost door iedereen van een computer en de bijhorende programma’s te voorzien. Zoals eerder vermeld, zijn er op globaal niveau verschillen in internettoegang. De Westerse landen hebben een grote voorsprong wat betreft computerbezit en internettoegang in vergelijking met de ontwikkelingslanden. Op individueel niveau heerst er eveneens verschil. Zo hebben mensen met hoge opleidingen al sneller internettoegang dan mensen met lage opleidingen.

Een derde voorwaarde voor internettoegang zijn digitale vaardigheden. Dat zijn zowel operationele, strategische als informatievaardigheden. Operationele vaardigheden zijn capaciteiten die een individu moet bezitten om een computer en de bijhorende programma’s te kunnen gebruiken. Capaciteiten zoals het zoeken, selecteren en verwerken van gegevens behoren tot de informatievaardigheden. Ten slotte omvatten de strategische vaardigheden de capaciteiten om een computer en internet te gebruiken als een middel om de eigen positie te bevorderen. Informatie wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Dat doel kan gerelateerd zijn aan het werk, de opleiding of de vrije tijd. De strategische vaardigheden worden dan gebruikt om de eigen positie op het werk of binnen de studie te verbeteren (Van Dijk, 2003).

Een laatste voorwaarde is het gebruik van computers en internet. Brandtzæg, Heim en Karahasanovic (2011) stellen dat het internet voor verschillende mensen iets anders betekent en op verschillende manieren gebruikt wordt voor verschillende doeleinden. Zo zullen hoogopgeleiden anders gebruikmaken van het internet dan laagopgeleiden. Van Dijk (2003) kijkt bij het gebruik van het internet eveneens naar de gebruiksduur, de gebruikstoepassingen en de gebruikskosten. Hij stelt dat de gebruiksduur een indicatie is van het belang dat een bepaalde sociale categorie hecht aan internet of computergebruik. De gebruikstoepassingen geven aan welke toepassingen een bepaalde sociale categorie verkiest boven andere. En ten slotte wijzen de gebruikskosten op de telefoonkosten, kabelabonnementen en de computersoftware.

We kunnen dan stellen dat niet enkel de verdeling tussen individuen met internettoegang en individuen zonder toegang wijst op een digitale kloof. Er komt heel wat meer bij kijken dan enkel het bezit.

Zoals hierboven vermeld, staat niet iedereen even enthousiast tegenover het internet of computers in het algemeen. Sommigen vinden computers te moeilijk of hebben eenvoudigweg geen zin om zich met dergelijke zaken bezig te houden. Dit kan zijn om emotionele of rationele redenen. Mag de toegang tot het internet dan gelijkgesteld zijn aan andere mensenrechten zoals recht op leven? Niet iedereen haalt toch evenveel voordeel uit de informatie-technologie?

Internettoegang: recht van ieder mens?

Uit een peiling van GlobeScan in opdracht van de BBC in 2010, bleek dat vier van de vijf mensen het internet als een fundamenteel recht zien zoals vrijheid van meningsuiting of zuiver drinkwater (Tully, 2014). Bovendien vond meer dan 50% (van de 26.000 ondervraagden uit 26 landen) dat het internet nooit en door geen enkele regering mag gecontroleerd of gereguleerd worden. Dat waren voornamelijk inwoners uit Zuid-Korea, Nigeria en Mexico. Uit diezelfde peiling bleek ook dat het internet voornamelijk ervaren werd als informatiebron en in mindere mate als bron voor ontspanning.

“Toegang tot internet is een recht van ieder mens en mag daarom nooit worden afgesloten, ook niet vanwege schendingen van het auteursrecht of politieke onrust.” 

Dat concludeerde speciaal rapporteur Frank La Rue van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in 2011. Volgens La Rue heeft elke inwoner van elk land toegang tot het internet. Als landen hun inwoners die toegang ontzeggen, overtreden ze daarmee internationale verdragen en afspraken. La Rue stelt dat toegang tot het internet belangrijk is voor de vrijheid van meningsuiting. Zoals in eerdere blogposten, bevestigt deze stelling nogmaals dat het internet heel wat democratisch potentieel heeft.

In juli 2012 bevestigde de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties de internettoegang en online vrijheid van meningsuiting officieel tot rechten van de mens. Uit een recent onderzoek door de Centre for International Governance Innovation (november 2014) blijkt dat de meerderheid van de wereldburgers het hiermee eens is. 83% van de internetgebruikers ervaren betaalbare internettoegang als een mensenrecht. Het is niet verrassend dat burgers uit derde wereldlanden of inwoners van landen waar censuur heerst, internettoegang meer als mensenrecht achten.

Armoedebestrijding (2014). Is er werkelijk een digitale kloof? Geraadpleegd via http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_digitale_kloof.htm

4Vlaanderen (2011). Mediageletterdheid. Geraadpleegd via http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/media/bijlagen/2011-09-30-svrstudie2011-1-mediageletterdheid.pdf

Guariglia, J.D. (2011, 30 september). Breedband kan digitale kloof niet dichten. Mondiaal nieuws. Geraadpleegd via http://www.mo.be

Van Leemputten, P. (2008, 7 februari). Ontwikkelingslanden blijven zitten met digitale kloof. ZDNet. Geraadpleegd via http://www.zdnet.be

Cerf, V.G. (2012, 8 januari). Toegang tot het internet is geen mensenrecht. De Morgen. Geraadpleegd via http://www.demorgen.be/

Right to Internet access. (2010). In Wikipedia: de vrije encyclopedie. Geraadpleegd  op 15 december 2014, via http://en.wikipedia.org/wiki/Right_to_Internet_access

Wokke, A. (2011, 4 juni). VN: internettoegang is mensenrecht en mag nooit worden afgesloten. Geraadpleegd via http://tweakers.net/nieuws/74865/vn-internettoegang-is-mensenrecht-en-mag-nooit-worden-afgesloten.html

Brandtzæg, P. B., Heim, J., & Karahasanović, A. (2011). Understanding the new digital divide: A typology of Internet users in Europe. International Journal of Human – Computer Studies, 69(3), 123-138. doi: 10.1016/j.ijhcs.2010.11.004

Gunkel, D.J. (2003). Second thoughts: toward a critique of the digital divide. New Media & Society, 5(4), 499-522. doi: 10.1177/146144480354003

James, J. (2008). The Digital Divide Across All Citizens of the World: A New Concept. Social Indicators Research, 89(2), 275-282. doi: 10.1007/s11205-007-9156-9

Skepys, B. (2012). Is there a human right to the Internet? Journal of Politics and Law, 5(4), 15-29. doi: 10.5539/jpl.v5n4p15

Steyaert, J., & Gould, N. (2009). Social work and the changing face of the digital divide. British Journal of Social Work, 39, 740–753. doi: 10.1093/bjsw/bcp022

Tully, S. (2014). A human right to access the Internet? Problems and prospects. Human Rights Law Review, 14, 175-195. doi: 10.1093/hrlr/ngu011

Van Dijk, J.A.G.M. (2003). De digitale kloof wordt dieper: Van ongelijkheid in bezit naar ongelijkheid in vaardigheden en gebruik, SQM en Infodrome @ United Knowledge, Den Haag/Amsterdam. Geraadpleegd, December 12, 2014: http://www.gw.utwente.nl/

Wicker, S.B., & Santoso, S.M. (2013). Access to the internet is a human right: Connecting Internet access with freedom of expression and creativity. Communications of the ACM, 56(6), 43-36. doi: 10.1145/2461256.2461271

Social media revolution

Schermafbeelding 2014-12-15 om 21.28.42

In Westerse landen heeft het internet heel wat democratisch potentieel. Het is een medium van vrije meningsuiting en burgers kunnen met elkaar communiceren. Maar in de Arabische Wereld is het een ander verhaal. Daar wordt het internet voornamelijk aanschouwd als een medium van tegenspraak. In landen zoals Egypte en Tunesië, waar de machthebbers het reilen en zeilen van de traditionele media in handen hebben, is het internet een toevluchtsoord voor dissidenten en opposanten. Het World Wide Web vormt er een plek waar iedereen, die het oneens is met de praktijken van de overheid, zijn hart kan luchten. En dat zint de overheid niet altijd. Zo probeerde de Egyptische overheid al jaren de zogenaamde blogosfeer aan banden te leggen door bloggers een licentieaanvraag op te leggen. De autoriteiten controleerden er bovendien alle televisie- en radioprogramma’s. De enige manier om de eigen mening uit te drukken was via het internet. Egyptische burgers gebruikten het internet ook om informatie te verzamelen en om te protesteren.

Door het World Wide Web verwerkten Arabische burgers de informatie, die hen door de overheid werd aangereikt, niet langer passief. Het werd geleidelijk duidelijk dat het internet ook gebruikt kon worden om sociaal-politieke veranderingen teweeg te brengen. Heel wat burgers waren het dan ook oneens met overheidspraktijken in hun land. Via het internet drukte men onvrede uit en riep men mensen op tot protestacties. Deze golf van protestacties in de Arabische Wereld wordt ook wel de Arabische Lente genoemd.

Saïd en Bouazizi

Schermafbeelding 2014-12-15 om 20.27.046 juni 2010 was een aanzet tot een golf van protestacties. Toen werd in Egypte Khaled Saïd, een jonge computerprogrammeur, door twee politieagenten op straat doodgeslagen. De politie beweerde destijds dat hij zich bij zijn arrestatie verzet had, maar in werkelijkheid beschikte Saïd over beelden van illegale praktijken van de politie. Foto’s van zijn lijk werden massaal via de sociale netwerksite Facebook de wereld ingestuurd. Al snel werd de Facebookgroep We are all Khaled Said opgericht. De groep maakte van Saïd een revolutionair icoon. Zijn dood leidde bovendien tot talrijke protesten tegen het regime van president Mubarak. Via Facebook werden protesten georganiseerd en werden burgers opgeroepen tot participatie. Maar opp1-300x184 de dag dat er grote opstanden gepland waren, sloot de regering het internetverkeer in Egypte volledig af. De Egyptische bevolking werd als het ware van de rest van de wereld afgesloten. Door de enige communicatiekanalen van opposanten uit te schakelen, werd het protest echter alleen maar aangewakkerd. De oppositie had nog maar een doel: het regime van president Mubarak ten val brengen.

800px-tunisia_unrest_-_voa_-_tunis_14_jan_2011_2

In Tunesië werd het internet op een gelijkaardige manier gehanteerd. Op 17 december 2010 stak straathandelaar Mohammed Bouazizi zichzelf in brand als vorm van protest tegen de corruptie van de overheid, de hoge werkloosheidsgraad en het brutale handelen van de Tunesische politie. Zijn dood markeerde het officiële begin van de Arabische Lente en leidde tot protesten tegen het bewind van president Ben Ali. Via het internet, en meer bepaald via sociale netwerksites zoals Twitter en Facebook, werden mensen opgeroepen om deel te nemen aan de opstanden. Deze opstanden kregen dan ook wel de naam van ‘sociale mediarevolutie’. Bovendien is door deze gebeurtenis de belangstelling rond het gebruik van sociale media toegenomen.

In landen zoals Egypte en Tunesië waar weinig vrije meningsuiting en persvrijheid heersen,  kan het internet een belangrijke rol spelen. Via de sociale media kon de Arabische bevolking haar stem laten horen en haar eigen kijk geven op de gebeurtenissen. Kassim (2012) stelt dat Arabische activisten sociale netwerken gebruiken om hun mening te uiten over de onrechtvaardige praktijken van de overheid. Door middel van deze sociale media zijn Arabische activisten erin geslaagd genoeg macht te verwerven om de dictatuur omver te werpen. Daarnaast geven sociale media de Arabische burgers het gevoel dat ze niet alleen zijn, dat er anderen zijn die de brutaliteit van de regering eveneens ervaren. Tijdens de Arabische Lente waren sociale media dan ook onmisbaar. Ze hebben het revolutieproces versneld en sociale en politieke mobilisatie mogelijk gemaakt (Salvatore, 2013). Burgers konden zich via sociale media sneller verenigen en elkaar aanzetten tot actie. In landen zoals Egypte, Tunesië en Jemen, hebben sociale media dan ook bijgedragen tot de organisatie van talrijke protestacties.

Tudoroiu (2014, p. 346) haalt een citaat van een Egyptische activist aan over het gebruik van sociale media: “We use Facebook to schedule the protests, Twitter to coordinate, and YouTube to tell the world.” Nieuwe technologieën zoals het internet, ook sociale media, en mobiele telefoons hebben een belangrijke rol gespeeld in de organisatie en verspreiding van protest. Activisten die streefden naar politieke en sociale verandering hanteerden deze technologieën om netwerken op te bouwen en politieke actie te organiseren. De sociale media die tijdens de Arabische Lente het meest gebruikt werden, waren Facebook en Twitter.

El Amrani (2011, geciteerd in De Dobbelaer, 2012) stelt dat Egyptische Twittergebruikers tussen januari 2011 en maart 2011 zo’n 15.000 Twitterberichten over de Arabische Lente de wereld instuurden. Ook het gebruik van Facebook was prominent aanwezig. Volgens Aiello (2011, geciteerd in De Dobbelaar, 2012) creëert Facebook een wereldwijd netwerk waardoor een groot publiek bereikt kan worden. Bovendien kan de sociale netwerksite burgers aanzetten tot participatie. Tijdens de golf van protestacties werd Facebook dan ook op die manier gebruikt. Hierdoor werd de Arabische Lente al snel omgedoopt tot een ‘Facebook revolutie’ (Reardon, 2012).

Sociale media: oorzaak Arabische Lente?

Dat sociale media zoals Facebook en Twitter de Arabische Lente een handje geholpen hebben? Zoveel is zeker. Arabische overheden controleerden de traditionele media waardoor de bevolking toevlucht vond in sociale media. Door de talrijke communicatiemogelijkheden die het internet met zich meebracht werd de bevolking zich bovendien bewust van de ongehoorde praktijken van de machtshebbers. Hun onvrede uitten de burgers bijgevolg via protestacties. Maar zijn sociale media de enige oorzaak? Neen, nog twee andere factoren speelden een rol.

Ten eerste kampten de Arabische landen met een hoge werkloosheidsgraad. Volgens cijfers van The Economist was in 2011 in Tunesië alleen al 18% werkloos. Onder de jongeren met universitaire diploma’s bereikte de werkloosheidsgraad zelfs 30%. In Egypte was dat in 2011 12% (CIA World Factbook, 2012). Mnasri (2011) stelt dat Arabische overheden steeds meer werkgelegenheid beloven maar het merendeel daarvan gaat rechtstreeks naar de elite. De onderste lagen van de bevolking maken hierdoor nauwelijks kans op een job. In de Arabische landen was dit dan ook een van de aanleidingen voor protest.

Ten tweede was er heel wat corruptie (Mnasri, 2011). Daarbij gaat het voornamelijk om economische factoren, meer bepaald de oligarchie en bureaucratie. Het oligarchische systeem creëerde een sterke bureaucratie waardoor het politieke leven en de verdeling van rijkdom geregeld was. De macht lag bovendien bij een beperkte elite. En de onderste lagen van de bevolking werden daarbij volledig buiten beschouwing gelaten. Ook deze factor lag mede aan de basis van de opstanden.

De Arabische Lente heeft dus verandering teweeggebracht. Zo zijn in Tunesië en Egypte de dictators van hun troon gestoten. Maar zijn de Arabische landen werkelijk op weg naar een democratie zoals wij die kennen? In Europa waren er ook heel wat protesten nodig om tot het ontstaan van een democratie te komen en nu gebeurt hetzelfde in de Arabische wereld. Volgens Olivier Pierre-Louveaux van de Verenigde Naties heeft Tunesië zich al bewezen: “Democratie vraagt tijd en elk land hanteert daarbij zijn eigen ritme. Maar Tunesië heeft bewezen dat de regio geen autoritair regime nodig heeft.” Bij de eerste verkiezingen in 2011 waren de Islamitische partijen de grote winnaars, maar nu zijn dat de meer democratische partijen. Het land bevindt zich dus volop in een democratiseringsproces. In Egypte ziet het er echter minder rooskleurig uit. Hoewel de nieuwe grondwet democratischer is en het land bevrijd is van een religieuze anarchie, heeft het leger daar nog steeds de bovenhand.

Referenties

Bouchrika, W. (2014, 30 oktober). ‘Tunesië heeft bewezen dat Arabische landen geen dictatuur nodig hebben’. Knack. Geraadpleegd via http://www.knack.be

De Dobbelaer, R. (2012). Brongebruik bij de Vlaamse commerciële en openbare omroep omtrent de berichtgeving over de Arabische Lente van 2011.

Kassim, S. (2012). Twitter Revolution: How the Arab Spring Was Helped By Social Media. Geraadpleegd via http://mic.com/articles/10642/twitter-revolution-how-the-arab-spring-was-helped-by-social-media

Mnasri, C. (2011). Tunesia: The People’s Revolution. International Socialism, 130, 19-26.

Reardon, S. (2012). Social revolution? It’s a myth. New Scientist, 214(2859), 24. doi: 10.1016/S0262-4079(12)60889-6

Salvatore, A. (2013). New media, the “Arab Spring,” and the metamorphosis of the public sphere: Beyond Western assumptions on collective agency and democratic politics. Constellations Volume, 20(2), 217-228. doi: 10.1111/cons.12033

Tudoroiu, T. (2014). Social media and revolutionary waves: The case of the Arab Spring. New Political Science, 36(3), 346-365. doi: 10.1080/07393148.2014.913841

Digitale democratie = digitale vrijheid?

Democratie. We zijn ermee opgegroeid en hebben er het volste vertrouwen in. In een democratie hebben burgers invloed op wie het land bestuurt en de manier waarop het wordt bestuurd. Op een vrije en eerlijke manier worden mensen gekozen die ons en ons land vertegenwoordigen. Vrije meningsuiting staat daarbij centraal. Zal de opkomst van het internet daar verandering in brengen? 

Digitale-democratie-738x385

Digitale democratie

Onze huidige maatschappij is dusdanig gedigitaliseerd dat een leven zonder de informatietechnologie, en in het bijzonder het internet, ondenkbaar is geworden. De manier waarop we communiceren en informatie verzamelen, wordt sterk bepaald door het World Wide Web. Sinds haar opkomst, wordt het internet gezien als een krachtig hulpmiddel om burgers te mobiliseren. Gemeenschapsgevoel, kracht van het volk en democratie zijn één voor één afspiegelingen van het internet (Tatarchevskiy, 2011). De term digitale democratie is geboren. Volgens Wikipedia luidt de definitie van digitale democratie als volgt:

E-democratie of internet democratie is het inlijven van de 21e-eeuwse informatie- en communicatietechnologie om de democratie te bevorderen. Het is een bestuursvorm waarbij alle burgers in aanmerking komen om voorstellen, ontwikkelingen en de totstandkoming van wetten mee te bepalen. Digitale democratie omvat sociale, economische en culturele omstandigheden die de vrije en gelijke praktijk van politieke zelfbeschikking mogelijk maken.

Het gebruik van de informatie- en communicatietechnologie omvat het hanteren van telecommunicatie, computers alsook de nodige bedrijfssoftware, opslagruimte en audiovisuele systemen, die gebruikers in staat stellen om toegang te krijgen tot informatie en die informatie op te slaan, door te sturen of te manipuleren. Het doorsturen van informatie gebeurt dan meestal via computer-gemedieerde communicatie zoals blogs, e-mail en fora.

De informatie- en communicatietechnologie stelt burgers in staat om hun stem te laten horen, meestal kan dat ook anoniem. Hierdoor zijn burgers gewillig om opener en eerlijker te zijn in het verkondigen van hun mening. Het internet heeft dus heel wat democratisch potentieel. Daarnaast biedt het internet burgers de mogelijkheid om zich met elkaar te verbinden en om te mobiliseren (Tatarchevskiy, 2011). Volgens Kahn en Kellner (2004, p.88) kan het internet eveneens ingezet worden op “a democratic and emancipatory manner by a growing planetary citizenry that is using the new media to become informed, to inform others, and to construct new social and political relations.”

Een centrale vraag bij het begrip van digitale democratie is: Wat doen internetgebruikers precies online? Uit een onderzoek van online communicatieagentschap Queromedia blijkt dat mensen het internet tegenwoordig vooral gebruiken om sociale netwerksites te bezoeken, informatie op te zoeken en voor entertainment. Toch is het niet enkel geschikt om behoeften naar informatie en sociaal contact te vervullen. Het internet biedt mensen eveneens de kans om actief deel te nemen aan politieke discussies of politieke activiteiten.

Hirzalla, Van Zoonen en De Ridder (2011) stellen dat het internet politieke participatie kan mobiliseren. Eerdere mobilisatietheorieën benadrukken dat het internet politieke activiteiten mogelijk maakt, of dat het internet een politieke playground vormt waar mensen maatschappelijke vaardigheden kunnen uitoefenen en politieke kennis kunnen verkrijgen. Volgens Hirzalla, Van Zoonen en De Ridder (2011) is online politieke participatie voornamelijk een product van politieke en sociale handigheid, of een weerspiegeling van offline politieke participatie. Ondanks de vele mogelijkheden van het internet, zal de politieke participatie volgens hen dus niet fundamenteel veranderen.

Wanneer spreken we dan juist van digitale democratie? Wel, als burgers politiek actief zijn op het internet; als ze actief deelnemen aan politieke discussies of politieke activiteiten. Burgers uiten dan meestal onvrede over een beleid of beleidsplannen en willen bepaalde doelen nastreven.

Niet iedereen staat even positief tegenover digitale democratie. Zo stelt Hindman (2009) in zijn boek The Myth of Digital Democracy dat het internet een democratische technologie is maar dat het niet per se iets goeds is. Volgens hem zoeken weinig internetgebruikers naar informatie om kennis over de politiek te verkrijgen. Daarnaast stelt Hindman (2009) ook dat burgers die erin slagen hun stem goed te laten horen, heersers van de online publieke sfeer zijn. Enerzijds is het gemakkelijk om op het internet de eigen mening te uiten maar anderzijds is het moeilijk om die mening onder de aandacht te brengen en door te geven aan een publiek. Hindman (2009) vreest voor het gevolg die de digitale democratie met zich kan meebrengen, namelijk een digitale kloof, waarbij het gaat om het al dan niet hebben van toegang tot het internet.

Bimber (1998) en Chamberlain (2004) vinden echter dat digitale democratie een positieve ontwikkeling is binnen de maatschappij. Volgens Chamberlain (2004) hebben nieuwe media geleid tot een verandering in de manier waarop individuen participeren. Door het internet hebben gebruikers namelijk toegang tot informatie van over de hele wereld. Ze haalt daarbij een voorbeeld aan:

“Through the world wide web (WWW) a person in North Dakota is able to access information about rebel uprisings in the Sudan. People are more able to access information about the various social movement groups active throughout the world. Access to these groups makes people feel informed and active themselves” (Chamberlain, 2004, p. 140).

Door het grote bereik van het internet, zijn burgers in staat om op een snelle manier informatie op te zoeken en te verzamelen. Hierdoor voelen ze zich actief en geïnformeerd. Daarnaast is het voor burgers gemakkelijk om via het internet collectieve politieke acties te organiseren (Bimber, 1998). Die acties worden meestal opgesteld door individuen die met  andere internetgebruikers een connectie willen opbouwen. Door het internet kunnen burgers die politieke acties online uitvoeren. Met de verandering naar een digitale democratie is ook een nieuwe vorm van activisme ontstaan: netactivisme of online activisme.

Netactivisme

De laatste jaren uiten burgers steeds vaker hun onvrede over activiteiten binnen de politiek. Vandaag de dag gebeurt dat minder en minder via straatprotesten of betogingen maar wel online, op het internet. Dergelijke acties zijn dan voorbeelden van netactivisme. Het doel van netactivisme is niet om problemen op te lossen, maar wel om kwesties die anders onopgemerkt blijven, onder de aandacht brengen. Door het internet hebben individuen en in het bijzonder netactivisten meer vrijheid gekregen. Netactivisten zijn individuen die naast het verwerven van kennis over de politiek, ook oproepen tot actie (Chamberlain, 2004, p. 142). Ze bepalen zelf welke informatie en op welke manier ze die informatie naar buiten brengen.

Volgens Illia (2002) worden de acties van netactivisten versterkt door het internet of vinden ze enkel online plaats. Netactivisten hanteren het internet dan om bekendheid te verwerven en acties te organiseren of om activiteiten uit te voeren die enkel online mogelijk zijn, zoals hacken. Ook Chamberlain (2004, p. 140) stelt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen “social movements that take place entirely online and social movements that use the Internet as a tool to further offline activities.” Het internet kan dus zowel gebruikt worden voor acties die enkel online mogelijk zijn, zoals het hacken van websites, of om offline activiteiten te bevorderen.

Netactivisme telt drie fasen: bekendheid, organisatie en mobilisatie en ten slotte actie en reactie.

De eerste fase omvat het informeren en organiseren van mensen. In deze fase gaan netactivisten informatie verspreiden om op die manier bekendheid te verwerven. Het internet kan dan dienen als alternatieve informatiebron omdat het ander nieuws biedt dan de traditionele informatiebronnen. Door het verschaffen van informatie worden netwerken gecreëerd die de verspreiding van informatie vergemakkelijken.

De tweede fase, organisatie en mobilisatie, omvat de beslissing om online of offline door te gaan met een bepaalde actie. Deze fase kan op drie manieren gebruikt worden. Ten eerste  om een oproep te doen tot acties offline. Dit kan door middel van e-mails of het opstellen van een website. Ten tweede kan de fase gebruikt worden om de actie offline onder de aandacht te brengen, maar de uitwerking ervan vindt dan online plaats. Ten slotte kan het internet ingeschakeld worden om mensen aan te zetten tot een actie, die enkel online gerealiseerd kan worden.

Michelle obamaEen voorbeeld van een oproep tot actie was de hashtag-campagne van de First Lady van de Verenigde Staten Michelle Obama. In april 2014 werden meer dan 200 schoolmeisjes in Nigeria ontvoerd door terreurorganisatie Boko Haram. De First Lady riep toen op tot de vrijlating van de meisjes via haar “Bring back our girls”-campagne.

De derde fase van netactivisme is actie en reactie. Hieronder vallen cyberaanvallen door hackers, ook wel hacktivisme genoemd.

Hacktivisme

Hacktivisme is een samenstrekking van hacken en activisme. Van Dale definieert ‘hacken’ als ‘het inbreken in een computer’. Wikipedia omschrijft het begrip als ‘het vinden van toepassingen die niet door de maker van het middel bedoeld zijn, speciaal met betrekking tot computers’. Onder activisme worden acties met politieke of maatschappelijke doeleinden verstaan. Hacktivisme is een agressieve vorm van internetgebruik waarbij gestreefd wordt naar politieke verandering via acties online. Volgens Manion en Goodrum (2000) geloven de hacktivisten dat deze acties gezien moeten worden als een rechtmatige vorm van elektronische burgerlijke ongehoorzaamheid. De acties zijn dus evidence of a new form of civil disobedience, which unites the talents of the computer hacker with the social consciousness of the political activist” (Manion & Goodrum, 2000, p. 14). Volgens hacktivisten is hacktivisme ethisch juist en een middel tot politieke participatie.

Dergelijke vormen van online activisme hebben geleid tot de roep om regulering van het internet. In 2011 werden in de Verenigde Staten twee controversiële wetsvoorstellen ingediend, de Stop Online Piracy Act (SOPA) en de Protect Intellectual Property Act (PIPA). In Europa werd een gelijkaardig voorstel ingediend, de Anti-counterfeiting Trade Agreement (ACTA). Deze drie 2012-02-11_Protest_anti_ACTA_in_Brussels_002voorstellen hebben gevolgen aangaande privacy en informatievrijheid en bieden mogelijkheid tot persecutie. Deze wetten worden door velen gezien als een schending van vrije meningsuiting en recht op privacy. Wereldwijd was er heel wat verzet. Zo werd in 2012 in Brussel geprotesteerd tegen ACTA.

De bovenstaande afbeelding toont enkele mensen met een Guy Fawkesmasker. Dit masker is hét kenteken bij uitstek van de hackersgroep Anonymous. Het grootste verzet tegen ACTA werd dan ook gevoerd door deze groep. Maar wie zijn deze anonieme wezens?

Anonymous

WE ARE ANONYMOUS.62e2cc2d456279cc538acaedd17f90ae_large

WE ARE LEGION.

WE DO NOT FORGIVE.

WE DO NOT FORGET.

EXPECT US.

Anonymous is een gedecentraliseerde, niet gewelddadige, verzetsgroep van anonieme online activisten en hacktivisten, die elkaar niet kennen en die gedreven worden door eigen politieke motieven. Ze maken gebruik van het internet, waardoor de organisatie een wereldwijd netwerk heeft kunnen uitbouwen. Door dat netwerk kan elk lid, vanaf verschillende locaties, op eigen initiatief, onder de naam van Anonymous actie voeren. Alle acties worden vastgelegd door een proces van collectieve selectie en aanpassing. Er bestaat niet zoiets als een centrale autoriteit.

De voornaamste doelstelling van Anonymous is om anoniem maar collectief te streven naar de bevordering van een ‘vrije’ mensheid. Het merendeel van de acties van de verzetsgroep gebeurt online. Zowel via digitale middelen, als via sociale media zoals Twitter en Facebook maakt de groep haar doelstellingen bekend. Zo heeft de organisatie een officieel Twitteraccount YourAnonNews en een YouTube kanaal TheAnonMessage.

Anonymous heeft het voornamelijk gemunt op overheden en grote beveiligde bedrijven. De groep is ervan overtuigd dat het de mensheid kan verbeteren. En dit door alle informatie, die bedrijven en overheden liever achter slot en grendel houden, te delen met de hele wereld. Inbreken in servers en accounts hacken zijn maar enkele van hun praktijken. Anonymous kan dus niet anders dan illegaal handelen want enkel dan kan de ‘geheime’ informatie verspreid worden. Vormt de groep dan een ware bedreiging voor overheden en bedrijven of gaat het slechts om wat hinder? Volgens Mansfield-Devine (2011) vormt Anonymous geen last maar wel een bedreiging:

“Anonymous was little more than an irritation, with more focused leadership and improved co-ordination, it could be a far more dangerous threat. That would make it a more viable tar- get for legal action – by the authorities and victims” (Mansfield-Devine, 2011, p. 9)

“Anonymous hackt Zweedse overheid”

14 december 2014. Anonymous slaat opnieuw toe. Deze keer bij de Zweedse overheid.

Schermafbeelding 2014-12-15 om 16.08.41

Bovenstaand filmpje toont de boodschap van Anonymous aan de Zweedse overheid. Naar aanleiding van een politie-inval bij de website The Pirate Bay, hackte de verzetsgroep talrijke e-mailaccounts van de overheid. De politie confisqueerde servers en computers van de website, waardoor die offline ging. The Pirate Bay is een van de grootste downloadsites ter wereld. Gebruikers kunnen er bestanden uitwisselen en films, muziek en programma’s met andere gebruikers delen. Anonymous verkondigt in het YouTube-filmpje aan de Zweedse overheid dat het tijdverspilling is om de strijd aan te gaan met The Pirate Bay:

“You will never win this battle. It is endless. And every time pirates win. If you shut down one torrent website, ten other torrent websites start. It is chain reaction.”

You have been warned.

Conclusie

De digitalisering van onze huidige maatschappij heeft ervoor gezorgd we steeds vaker spreken over een digitale democratie. Digitale democratie omvat het gebruik van het internet om de democratie te bevorderen. Burgers hebben nu meer inspraak in de totstandkoming van bepaalde ontwikkelingen en wetten. Ze kunnen hun stem laten horen, meestal ook anoniem. Hierdoor zijn ze meer bereid om hun eigen mening te verkondigen. Het internet heeft dus heel wat democratisch potentieel. Toch staat niet iedereen even positief tegenover het relatief nieuwe begrip van digitale democratie. Burgers die hun stem kunnen laten horen, zouden ervaren worden als heerser van de online publieke sfeer. Een digitale democratie zou kunnen leiden tot een digitale kloof, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt tussen diegenen die toegang hebben tot het internet en diegenen die geen toegang hebben. Enkel de mensen met toegang tot het internet, kunnen hun stem dan laten horen en inspraak geven in het beleid. Hoe moet het dan verder met de ongehoorden?

Hoe groter de invloed van het internet in onze samenleving, hoe groter het misbruik ervan. De prominente plaats die het internet inneemt, heeft geleid tot verschillende vormen van activisme. Zo is er hacktivisme, een agressieve vorm van internetgebruik waarbij men via hackmethoden aan bepaalde informatie tracht te komen om op die manier politieke doeleinden te bereiken. Men probeert via illegale praktijken informatie te bemachtigen en oefent daarbij druk uit op bedrijven en overheden. Zo bedreigt de hacktivistengroep Anonymous regelmatig overheden en bedrijven en roepen ze hen op tot actie.

Het gebruik van het internet in de totstandkoming van voorstellen en ontwikkelingen is enerzijds positief omdat burgers op die manier hun mening beter kunnen uitdrukken. Anderzijds hebben enkel diegenen met toegang tot het internet die mogelijkheid en blijven de anderen ongehoord. Er moeten naast online dus ook offline mogelijkheden bestaan om diegenen zonder internettoegang de kans te geven hun stem te laten horen.

Referenties

Internet activism (2006). In Wikipedia: de vrije encyclopedie. Geraadpleegd op  12 december 2014, via http://en.wikipedia.org/wiki/Internet_activism#Types

De Pew, K.E. (2004). A review of cyberactivism: Online activism in theory and practice. Geraadpleegd via http://kairos.technorhetoric.net/9.1/reviews/depew/

Anonymous hackt Zweedse overheid. (2014, 14 december). Het Laatste Nieuws. Geraadpleegd via http://www.hln.be

Bimber, B. 1998. The Internet and Political Transformation: Populism, Community, and Accelerated Pluralism. Polity, 31(1), 133-160. Geraadpleegd via http://web.calstatela.edu/faculty/blawson/bimber%201998.pdf

Chamberlain, K. (2004). Redefining cyberactivism: The future of online project. The Review of Communication, 4(3-4), 139-146. doi: 10.1080/1535859042000289397

Hammer, D., & Khalid, F. (2013). Map Room: Anonymous hacktivism. World Policy Journal, 30(3), 20-21. doi: 10.1177/0740277513506377

Hancock, B. (2000). Hacktivism increasing. Computers & Security, 19(8), 673-674. doi: 10.1016/S0167-4048(00)08011-1

Hirzalla, F., van Zoonen, L., & De Ridder, J. (2011). Internet use and political particpation: Reflections on the mobilization/normalization controversy. The Information Society: An International Journal, 27(1), 1-15. doi: 10.1080/01972243.2011.534360

Illia, L. (2003). Passage to cyberactivism: How dynamics of activism change. Journal of Public Affairs, 3(4), 326-337. doi: 10.1002/pa.161

Kahn, R. & Kellner, D. 2004. New Media and Internet Activism: From the ‘Battle of Seattle’ to Blogging. New Media & Society 6(1), 87-95

Manion, M., & Goodrum, A. (2000). Terrorism or civil disobedience: Towards a hacktivist ethic. Computers and Society, 30(2), 14-19. doi: 10. 1145/572230.572232

Mansfield-Devine, S. (2011). Hacktivism: Assessing the damage. Network Security, 1(8), 5-13. doi: 10.1016/S1353-4858(11)70084-8

Mansfield-Devine, S.(2011). Anonymous: threat or mere annoyance. Network Security, 1(1), 4-10. doi: 10.1016/S1353-4858(11)7004-6

Mosco, V. (2009). Approaching digital democracy. New Media & Society, 11(8), 1394-1400. doi: 10.1177/1461444809344076

Tatarchevskiy, T. (2010). The ‘popular’ culture of internet activism. New Media & Society, 13(2), 297-313. doi: 10.1177/1461444810372785

Van Dijk, J.A.G.M. (2009). Matthew Hindman, The Myth of Digital DemocracyDigital Citizenship, the Internet, Society, and Participation. Journal of the American Society for information Science and Technology, 61(2), 629-638. doi: 10.1002/asi.21207

Wat is jouw verhaal?

Bovenstaand filmpje handelt over de kracht van storytelling. Maar wat is storytelling nu precies? Storytelling betekent letterlijk ‘het vertellen van een verhaal’ en is een eeuwenoude traditie. Waar is de tijd dat mama en papa ons verhaaltjes voorlazen voor het slapengaan? Storytelling, we zijn er als het ware mee opgegroeid. Maar ook bedrijven maken gebruik van storytelling voor marketingdoeleinden. Ze brengen dan het verhaal achter het merk of vertellen aan hun klanten over een bepaalde gebeurtenis of ervaring. 

Digital storytelling

Met de opkomst van van het internet, is de term digital storytelling ontstaan. Callens en Elen (2009) stellen dat digital storytelling omschreven kan worden als een moderne manifestatie van de ‘oude kunst’ om verhalen over te brengen. Bij digital storytelling ga je gebruikmaken van digitale tools om je verhaal te vertellen. Zo is YouTube een van de eerste digitale tools die daarvoor gebruikt werd. Op de site kan iedereen gratis video’s plaatsen, bekijken en delen met andere YouTube-gebruikers. Naast professionele uitgevers die er muziek of reclame publiceren, bevat de site ook heel wat user-generated content. Gewone burgers maken filmpjes over het alledaagse leven en vertellen zo hun (levens)verhaal op YouTube. Waar vroeger verhalen van mond tot mond verder verteld werden, gebeurt dat nu van sociale netwerksite tot sociale netwerksite. We vertellen als het ware verhalen in een virtuele omgeving en niet in een fysieke omgeving. Ook Storify is een voorbeeld van digital storytelling.

afbeelding

Verhalen vertellen met Storify

Op de website van Storify wordt de tool als volgt omschreven:

Storify is the easiest way to find, collect, and share what people are saying all over the web. Join top companies, brands, and agencies as well as millions of userson the best platform for leveraging social media.

Storify zag voor het eerst het levenslicht in 2010 en werd in april 2011 opengesteld voor het grote publiek. Leuk weetje: Het is … Belgisch! De tool werd ontwikkeld door niemand minder dan de Belg Xavier Damman, die in 2009 naar Silicon Valley trok met het idee dat stemmen op sociale media een plaats verdienen in de mainstream media. Deze visie vormt dan ook de basis van Storify. De tool is intussen uitgegroeid tot een bekende tool binnen de online media. Nu denk je waarschijnlijk “Weer een zoveelste online media tool?” Neen, Storify is anders. Maar wat maakt de tool dan zo speciaal? Wel, Storify stelt je in staat om verschillende informatie-eenheden op Twitter, Facebook en andere media samen te brengen in één coherent verhaal. Zo kan je bijvoorbeeld blogartikels, tweets, foto’s of video’s toevoegen in je verhaal.


“Ons product helpt je om verhalen te vertellen” – Xavier Damman

Ook Laire, Casteleyn en Mottart (2012) omschrijven Storify als een manier om een verhaal te schrijven door tekst toe te voegen aan reeds bestaande informatie, ontleend aan verschillende sociale netwerken. Vervolgens kan je je afgewerkt verhaal ook delen op Facebook, Twitter of op je eigen website. Daarnaast kan je bij het publiceren van je verhaal de gebruikte bronnen op de hoogte brengen. Hierdoor wordt een verhaal des te sneller verspreid.

Storify en journalisten

Volgens Palomo (2014) is Storify een tool die participatieve journalistiek mogelijk maakt. Via deze tool kan de journalist gemakkelijker burgers betrekken bij het nieuwsproductieproces omdat de inhoud die van sociale media wordt geplukt, gebruikt wordt om verhalen op te stellen. De journalist kan dus nieuwsberichten creëren door gebruik te maken van tweets, Facebookberichten, Instagram-foto’s of YouTube-videos. Hierdoor kan de journalist eenzelfde gebeurtenis vanuit verschillende invalshoeken bekijken en kan hij het nieuws zo volledig mogelijk vertellen. Heel wat grote nieuwsorganisaties gebruiken de tool al. Zo gebruikte de Canadese nieuwsorganisatie CBC News Storify om te rapporteren over de rellen in Londen in 2011.

Schermafbeelding 2014-12-03 om 13.25.51

Het gebruik van Storify bij crisiscommunicatie: treinramp in Wetteren

Via sociale media wordt ons heel wat informatie aangereikt. Het is daarbij heel moeilijk om na te gaan welke informatie al dan niet relevant is. Sociale media kunnen ons helpen om een grote hoeveelheid aan berichten te herleiden tot een relevante informatiestroom. In crisissituaties kunnen dergelijke media dan ook ideaal zijn om de burger de juiste en meest relevante informatie te verschaffen. Zeker in de beginfase van een ramp, wanneer er niet onmiddellijk duidelijk gecommuniceerd kan worden, kunnen sociale media een meerwaarde bieden.

Zo werd bij de treinramp in Wetteren van 4 mei 2013 gebruik gemaakt van de online tool Storify. Die dag gebruikten enkele burgers de tool om mensen te informeren over de ramp. Ze haalden daarvoor tweets en afbeeldingen van andere sociale netwerksites en brachten alles samen in een (beeld)verhaal. Op die manier kregen andere mensen een duidelijk en relevant overzicht van de gebeurtenissen.

Schermafbeelding 2014-12-03 om 14.28.08

Schermafbeelding 2014-12-03 om 14.29.04

Conclusie: journalistieke storytelling

Storytelling, real of digitaal, het is én blijft een belangrijke traditie. Een handige tool om online verhalen te vertellen is Storify. Deze tool stelt je in staat om op een originele maar gemakkelijke manier een gebeurtenis over te brengen. Zoals hierboven reeds vermeld, wordt Storify niet alleen gebruikt door de grotere nieuwsorganisaties maar ook door de gewone burger. De verzameling van talrijke tweets, Facebookberichten en afbeeldingen, samengebracht op eenzelfde plaats in eenzelfde verhaal, stelt journalisten in staat om een bepaalde gebeurtenis zo concreet mogelijk weer te geven. Voor journalisten kan het dus een belangrijke tool zijn om nieuws te vergaren en te verspreiden.

Referenties

Brugghemans, B. (2012). Treinongeval Wetteren. Geraadpleegd via http://storify.com/BertBrugghemans/treinongeval-wetteren

Watters, A. (2010). Creating digital stories with Storify and Intersect. Geraadpleegd via http://hackeducation.com/2010/09/30/creating-digital-stories-with-storify-and-intersect/

Doe-het-zelf-verhalen. (2013, 3 september). NRC Handelsblad. Geraadpleegd via http://www.nrc.nl

Storify. (2012, 20 juni). De Buitenlandredactie. Geraadpleegd via  http://debuitenlandredactie.nl/2012/06/de-toolbox-storify/

Calens, J.C., & Elen, J. (2009). Digital storytelling, de ‘Lou Reed’ onder de onderwijsmethodieken? Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 30(2), 22-25. Geraadpleegd via http://velov.wordpress.com

Laire, D., Casteleyn, J., & Mottart, A. (2012). Social Media’s Learning Outcomes within Writing instruction in the EFL Classroom: Exploring, Implementing and Analyzing Storify. Social and Behavioral Sciences, 69(1), 442-448. doi: 10.1016/j.sbspro.2012.11.432

Morrissey, B.S. (2011). Storify uses social media to help you share stories that matter.The Writer, 124(11), 10. Geraadpleegd via http://www.proquest.com/

Palomo, B. (2014). New information narratives: the case of Storify. Hipertext.net [online], 12. Geraadpleegd via http://www.upf.edu/hipertextnet/

We live in a wiki-ed world

WIKI WHAT?

wikipedia

Sinds 2001 en de opkomst van de term Web 2.0 is het internet een interactief medium geworden waarbij internetgebruikers mee de inhoud kunnen bepalen die op het internet terechtkomt. Voorbeelden hiervan zijn de zogenaamde wiki’s. Een wiki is een webpagina waar gebruikers een bijdrage kunnen leveren aan de inhoud. Gebruikers kunnen de pagina bewerken, aanvullen of nieuwe pagina’s toevoegen. Bij het opstarten van een wiki staat samenwerking centraal. Er bestaan verschillende wiki-toepassingen: encyclopedie, woordenboek, handleiding, enz. De bekendste wiki-toepassing is ongetwijfeld Wikipedia, de online encyclopedie die sinds 2001 bestaat.

DE GELEERDE WIKI: WIKIPEDIA

Wikipedia is een vrije online encyclopedie, opgericht in 2001 door de Amerikaanse ondernemer Jimmy Wales. Het idee achter Wikipedia is dat iedereen met een internetverbinding persoonlijke kennis over een bepaald onderwerp kan toevoegen. Die persoonlijke kennis moet wel zo neutraal mogelijk zijn. Sinds de oprichting is Wikipedia wereldwijd uitgegroeid tot de zesde meest populaire website. Vandaag de dag bestaat Wikipedia in zo’n 229 verschillende talen en telt de encyclopedie meer dan 5 miljoen artikels. Hoewel de vrije encyclopedie een grote hoeveelheid informatie bevat, wordt die informatie niet altijd foutloos of betrouwbaar geacht.

Wikipedia: betrouwbaar?

Studenten krijgen regelmatig te horen dat bronnen zoals Wikipedia geen geldige referenties zijn. Op Wikipedia kan iedereen immers artikels bewerken en wijzigen. Een artikel kan bijgevolg fouten en valste informatie bevatten. Hierdoor kan de juistheid en de betrouwbaarheid van de online encylopedie in twijfel worden getrokken. Het ultieme voorbeeld dat de betrouwbaarheid van Wikipedia in vraag stelt, is het artikel rond voormalig journalist John Seigenthaler. In 2005 had een anonieme gebruiker wijzigingen aangebracht in de biografie van Seigenthaler. De Amerikaanse journalist werd er (zogezegd) van verdacht betrokken te zijn bij de moord op John F. Kennedy en Robert F. Kennedy. Pas vier maanden na de wijziging werd de onjuiste informatie opgemerkt en dat na een klacht van Seigenthaler zelf (Messner & South, 2011).

Voorstanders van het gebruik van Wikipedia menen echter dat de vrije encyclopedie zich juist niet wil profileren als een toonaangevend of betrouwbaar middel. Zij stellen dat Wikipedia zich ervan bewust is dat het achterhaalde of onjuiste informatie kan bevatten. Volgens Moka Pantages, communicatieverantwoordelijke van internationale organisatie Wikimedia Foundation, kunnen studenten Wikipedia gebruiken als een beginpunt voor  verder onderzoek:

Wikipedia is a great starting point for students to start their research and begin to understand the topic or issue they are writing about. 

Maar niet alleen voor studenten wordt het gebruik van Wikipedia afgeraden. Ook in de traditionele journalistiek wordt de online encylopedie gezien als een onjuiste informatiebron. Toch blijkt uit het Europese Social Journalism onderzoek (2010) dat heel wat journalisten geregeld beroep doen op Wikipedia voor het schrijven van artikels. Is Wikipedia dan een goede nieuwsbron?

Wikipedia als nieuwsbron

Wikipedia vindt haar weg in de mainstream media. Volgens Shaw (2008) gebruiken steeds meer journalisten de online encyclopedie als beginpunt voor het verder zoeken naar waardevolle informatie. Daarnaast duiken bronverwijzingen zoals “volgens Wikipedia” wel op maar zijn ze nog relatief uitzonderlijk.

Redacties blijven sceptisch tegenover het gebruik van Wikipedia als nieuwsbron. Volgens hen levert Wikipedia nog te vaak onbetrouwbare informatie. Heel wat nieuwsredacties verbieden journalisten dan ook om Wikipedia als nieuwsbron te gebruiken. Ondanks dat verbod, stelt Shaw (2008) dat ”veel Wikipedia citaten waarschijnlijk stiekem een weg vinden in print omdat de redactie ze niet weet te vangen.” Maar Wikipedia citaten ontgaan niet elke redactie. Zo werd Tim Ryan, journalist bij de Honolulu Star Bulletin in 2006 ontslagen nadat hij Wikipedia veelvuldig gebruikt had als informatiebron voor zijn artikels. Toch verwees de journalist nooit expliciet naar de online encylopedie.

Messner en South (2011) stellen dan weer dat niet alle journalisten Wikipedia in het geniep gebruiken als nieuwsbron. Sommige journalisten gebruiken Wikipedia om definities te raadplegen en verwijzen dan ook expliciet naar de encyclopedie. Anderen gaan zelfs teruggrijpen naar Wikipedia om harde feiten weer te geven. In de afgelopen jaren is het vertrouwen in de vrije encyclopedie door nieuwsredacties dan ook toegenomen. Steeds meer journalisten raadplegen Wikipedia om informatie over kunst, politiek en andere onderwerpen te verzamelen. En hoe meer journalisten gaan vertrouwen op Wikipedia,  hoe groter de kans dat het publiek de online encyclopedie als geloofwaardig gaat ervaren. Journalisten moeten de feiten namelijk zo waarachtig mogelijk weergeven. En als ze daar Wikipedia voor raadplegen, moét de online encyclopedie wel betrouwbaar zijn, niet? Wikipedia is dus een geloofwaardige bron die nieuwsredacties hanteren in hun nieuwsgaringsproces. Messner en South (2011) stellen dan ook dat het gebruik van Wikipedia veel meer is dan de ” stiekem in print ” waar Shaw (2008) over sprak.

Daarnaast wordt Wikipedia niet enkel gebruikt om definities of harde feiten te achterhalen. De online encyclopedie kan ook een bron zijn van breaking news. Zo werd Wikipedia gebruikt om te berichten over de terreuraanslagen in Mumbai van 2008. Één bepaalde gebruiker was de drijvende kracht achter de verslaggeving over de terreuraanslagen. Hij deed daarbij beroep op de bron IBN.com voor de laatste nieuwtjes. Volgens Pantages, communicatieverantwoordelijke van Wikimedia Foundation, is Wikipedia een voorbeeld van real-time nieuwsaggregatie. Wikipedia verzamelt bronnen en voegt ze samen op een centrale locatie. Vervolgens is het aan de gebruikers om informatie toe te voegen.

“Volgens Wikipedia …”

Als Wikipedia (al dan niet als nieuwsbron) onbetrouwbaar geacht wordt omdat iedereen met een internetverbinding informatie kan bewerken of toevoegen, zouden sociale netwerksites zoals Twitter dan niet even onbetrouwbaar moeten zijn? Twitter wordt nochtans door steeds meer journalisten gebruikt als nieuwsbron. Daarnaast is Wikipedia een transparante bron (misschien zelfs transparanter dan andere nieuwsbronnen): informatie is gemakkelijk te bewerken, gebruikers kunnen eerdere versies van de pagina raadplegen en je kan zo zien wie wat bijgedragen heeft. Lezers kunnen dan ook altijd nagaan waar de informatie vandaan komt. Transparanter dan dit kan toch bijna niet?

DE CONTROVERSIËLE WIKI: WIKILEAKS

In the race between secrecy and truth, it seems inevitable that truth will always win.
Rupert Murdoch, 1958

Secrecy: overheden en bedrijven. Truth: Wikileaks.

wiki-leaks_1120075

“Collateral Murder”

5 april 2010. Op haar website plaatst Wikileaks videobeelden van een Amerikaanse luchtaanval in Bagdad waarbij 18 Iraakse burgers omkwamen, waaronder twee journalisten van het persbureau Reuters. De beelden dateren van 12 juli 2007, tijdens de bezetting van Irak, maar worden nu pas vrijgegeven. Wikileaks doopte de video “Collateral Murder”. Eerder had Reuters geprobeerd om in het bezit te komen van de schokkende video maar dat tevergeefs. Na de publicatie verspreidden de videobeelden zich als een lopend vuurtje en belandden ze zelf op YouTube.

Bovenstaand voorbeeld is maar één van de vele geheime, onethische praktijken van overheden dat Wikileaks afgelopen jaren aan het licht bracht. Wikileaks beschouwt zichzelf als een journalistieke onderneming dat het onthullen van illegale documenten en praktijken van overheden en bedrijven centraal stelt. Door dergelijke zaken bloot te leggen, wil Wikileaks de waarheid vertellen en de betrokken partijen confronteren met hun onethisch gedrag.

Klokkenluiders van de United States?

Wikileaks doet echter meer dan alleen informatie lekken. Ook de bescherming van klokkenluiders staat centraal. Klokkenluiders zijn diegenen die de illegale documenten van overheden (en bedrijven) aan het licht brengen. Door het blootleggen van deze documenten moet de identiteit van klokkenluiders beschermd worden (Cammaerts, 2013). In 2013 verklaarde Sarah Harrison, medewerkster bij Wikileaks:

Klokkenluiders en journalisten die zich inzetten om waarheden te onthullen die van publiek belang zijn, verdienen bescherming.

Maar heel wat klokkenluiders worden vervolgd omdat ze de waarheid verkondigen. Zo zit klokkenluider Chelsea Manning een 35-jaar lange straf uit omdat hij de waarheid over de oorlog naar buiten bracht. Hoewel het de taak is van de pers om feiten weer te geven en de waarheid te spreken, gebeurt dat niet. Journalisten nemen steeds vaker zomaar informatie over zonder die informatie te verifiëren. Het journalistieke principe van check, double check wordt daarbij volledig tenietgedaan. Hebben burgers dan geen recht op waarheidsgetrouwe informatie?

Scientific journalism

Met de oprichting van Wikileaks is een nieuwe vorm van journalistiek ontstaan: scientific of wetenschappelijke journalistiek. Volgens oprichter Julian Assange grijpt Wikileaks terug naar de oorspronkelijke bronnen:

julian_assange_2010-front1It is a new form of journalism which displaces journalistic authority onto the primary source documents used by reporters to construct their arguments, and which therefore frees the reporter to take a position on the material that might be unacceptable in Anglo-American “objective” journalism.

Scientific journalism stelt de lezer dus in staat een artikel te lezen en verder te klikken naar het originele document of de originele documenten waarop het artikel gebaseerd is. Op die manier kan de lezer zelf uitmaken of een artikel al dan niet een waarheidsgetrouwe weergave  van de realiteit is.

Truth be told

Hoewel journalisten objectief en waarheidsgetrouw moeten berichten, geven ze toch altijd een bepaald beeld van de realiteit weer. Journalisten steken feiten in een bepaald kleedje en brengen deze over aan het publiek. Wikileaks pakt het anders aan. De klokkenluiderssite reikt onbewerkte feiten aan, vaak zijn dat geheime illegale documenten, waarover het publiek dan een eigen mening kan vormen. Gedurfd? Absoluut. Maar één ding is zeker: Wikileaks wil enkel de waarheid brengen, en dat gebeurt vandaag de dag nog zelden.

Referenties

Koning, W. (2006, 17 januari). Journalist ontslagen wegens gebruik Wikipedia. Geraadpleegd via http://www.techzine.nl/nieuws/8709/journalist-ontslagen-wegens-gebruik-wikipedia.html

Melanson, M. (2010, 15 maart). Why Wikipedia should be trusted as a breaking news source. Geraadpleegd via http://readwrite.com/2010/03/14/why_wikipedia_should_be_trusted_or_how_to_consume

Britten: Wikipedia beter dan BBC. (2014, 12 augustus). NRC Handelsblad. Geraadpleegd via http://www.nrc.nl

Chesney, T. (2006). An empirical examination of Wikipedia’s credibility. First Monday, 11(11).  doi: 10.5210/fm.vllill.1413

Messner, M. & South, J. (2011). Legitimizing Wikipedia: How US national newspapers frame and use the online encyclopedia in their coverage. Journalism Practice, 5(2), 145-160. doi: 10.1080/17512786.2010.506060

Shaw, D. (2008). Wikipedia in the Newsroom. American Journalism Review, 30(1), 45-55. Geraadpleegd via http://www.ajr.org/

McIntosh, S. (2008). Collaboration, consensus and conflict. Journalism Practice, 2(2), 197-211. doi: 10.1080/17512780801999360

Cammaerts, B.(2013). Networked Resistance: The Case of WikiLeaks. Computer-Mediated Communication 18(4), 420-436.

Zajacz, R. (2013). WikiLeaks and the problem of anonymity: A network control perspective. Media Culture & Society,35(4), 489-505. doi: 10.1177/0163443713483793

Coddington, M. (2012). Defending a paradigm by patrolling a boundary: Two global newspapers’ approach to Wikileaks. Journalism & Mass Communication Quarterly, 89(3), 377-396. doi: 10.1177/1077699012447918

5 redenen waarom BuzzFeed een succes is

buzz

BuzzFeed? Tot een jaar geleden had ik er nog nooit van gehoord. BuzzFeed is een Amerikaanse nieuws en entertainment website die maandelijks wereldwijd 144 miljoen bezoekers aantrekt. De website is volledig afhankelijk van virale content die verstuurd wordt door de gebruikers zelf, en dat voornamelijk via sociale netwerksites. De contentgigant runt bovendien alles zelf: eigen wetenschappelijk team, eigen advertenties en een eigen redactie.

1. Curatie

BuzzFeed creëert geen nieuwe inhoud. De website verzamelt en herpubliceert informatie. Interessante en relevante thema’s in de actualiteit worden op de voet gevolgd en in een origineel kleedje gestoken.

2. Tijdloze actualiteit

De artikels op BuzzFeed zijn actueel én tijdloos. De nieuwssite slaagt erin om actuele onderwerpen op een luchtige maar interessante manier weer te geven. Hoewel het BuzzFeed aanvankelijk louter om entertainment ging, verandert de website nu steeds meer in de richting van een serieuze nieuwssite. Het gaat er niet enkel meer om lolligheid maar ook breaking news en serieuze achtergrondverhalen worden er gedeeld.

3. Visuele content

80% van de artikels op BuzzFeed bestaan uit beelden of foto’s. Neem nu het voorbeeld van een artikel over de problematische vrouwenrechten in een aantal Arabische landen. Op Buzzfeed luidt de kop van het artikel: ‘The 22 Arab states where it’s hardest to be a women’. Wat volgt zijn 22 foto’s met daaronder enkele zinnen uitleg. Niet meer maar ook niet minder. Dergelijke voorstelling van nieuws is makkelijk leesbaar en ideaal om via sociale media te delen.

4. ‘Lijstjesjournalistiek’

buzzscreen

The 29 Funniest Header Faces. Bovenstaand voorbeeld is maar één van de vele BuzzFeed-lijstjes. De lijstjes zijn ondertussen een waar fenomeen geworden. Via deze lijstjes wordt de content op een overzichtelijke manier weergegeven.

5. Content overload

BuzzFeed creëert voortdurend content en artikels. En dat ook nog eens op een originele manier. Regelmatig verse content aanreiken is een must!

Belgische nieuwsaap

In België hebben we een gelijkaardige contentgigant: Newsmonkey. De website heeft heel wat weg van de Amerikaanse nieuwssite BuzzFeed. Zo biedt Newsmonkey een mix van nieuws en achtergrondverhalen in de vorm van BuzzFeed-achtige lijstjes. Ook het design van de website heeft iets weg van dat van het Amerikaanse voorbeeld.

Newsmonkey richt zich bovendien net zoals BuzzFeed op sociale media. Het publiek dat artikels leest, moet die artikels verspreiden via Facebook, Twitter of een andere sociale netwerksite. De artikels die het meest gedeeld worden, komen hoger terecht op de nieuwssite.

Referenties

Romans, S. (2013, 14 november). Newsmonkey en de ‘like’ als doel op zich. De Moeial. Geraadpleegd via http://www.demoeial.be/artikels/10601/Newsmonkey-en-de-like-als-doel-op-zich.dhtml

Newsmonkey (2014). Geraadpleegd via http://newsmonkey.be

Buzzfeed (2014). Geraadpleegd via http://www.buzzfeed.com

Fontein, J. (2013, 15 oktober). ’32 foto’s die je gezien moet hebben voor je dood’, of: het geheim van BuzzFeed. De Volkskrant. Geraadpleegd via http://www.volkskrant.nl

Looijestijn, E. (2014, 12 februari). OMG we zochten naar 12 redenen waarom BuzzFeeds lijstjes irritant zijn, en dit is het resultaat. Geraadpleegd via http://www.vpro.nl/lees/gids/extra/2014/buzzfeed.html

Iedereen aan het bloggen!

blogging11

Bloggen, wie doet dat vandaag de dag nog? Je moet er bergen werk voor verzetten. Niet? Gebruik dan toch Twitter of andere sociale media om je dagelijkse sleur met de rest van de wereld te delen. Of toch nog liever old school?

De zogenaamde ‘blogosfeer’ ontstond begin jaren 2000.  Mensen hielden een online dagboek of weblog bij in de vorm van blogposts en deelden zo hun dagelijks reilen en zeilen met nieuwsgierige lezers. Tegenwoordig hebben we daar sociale media zoals Facebook en Twitter voor. Blogs komen en gaan. Er is geen formule die van je blog een onmiddellijk succes maakt. Eén ding is zeker: de inhoud van je blog moet je lezer informeren, inspireren of interesseren. Gebeurt dat niet? Wel, dan komt hij niet meer terug.

Fashionblogs, lifestyleblogs of reisblogs, je vindt ze allemaal. De inhoud van blogs is dus erg divers. Of het nu gaat om mode of sport, er is altijd wel iemand die erover bericht. In die zin zou je een blogger toch kunnen vergelijken met een mode- of sportjournalist? Schrijven ze niet over hetzelfde?

Bloggers versus journalisten: eeuwige discussie?

Wie bericht nu het best over een bepaald onderwerp? De journalist of de blogger? Het lijkt wel een discussie waar maar geen einde aan komt. Als blogger bepaal je zelf de regels. Je bepaalt zelf waarover je schrijft en aan welke eisen je tekst moet voldoen. Bovendien moet je aan niemand anders dan jezelf verantwoording afleggen. Kortom, als blogger kan je alles wat je als journalist niet kan. En dat zint de journalisten niet want net die bloggers winnen aan populariteit. Journalisten vinden het niet kunnen dat bloggers de zaken gemakkelijker voor elkaar krijgen (wie zegt dat?) dan zij.

Waarin onderscheiden journalisten zich nog van bloggers? Hier even alles op een rijtje.

  • De journalist verkondigt doorgaans de waarheid, een blogger doet maar wat.
  • De journalist houdt zich aan een aantal deontologische regels: objectief berichten, hoor en wederhoor toepassen en bronnen controleren. Bloggers daarentegen kúnnen zich aan dergelijke regels houden, maar moeten dat niet. De lezer verwacht namelijk niet dat de blogger objectief is of zijn bronnen controleert. Want bloggers geven toch gewoon hun mening?
  • Bloggers geven nieuwsfeiten op een andere manier weer dan professionele journalisten. Journalisten moeten op een kritische manier feiten volledig weergeven. Bloggers daarentegen kunnen nieuwsfeiten aanvullen met een eigen kritische reflectie.

Moet het onderscheid wel zo flagrant zijn? Bloggers die jaren geschreven hebben over sport, weten er toch heel wat van af? Kunnen zij dan niet aan de slag gaan als sportjournalist? En kunnen professionele sportjournalisten op hun beurt ook geen blog opstarten?

Bloggers en professionele journalisten vertonen toch wat gelijkenissen. Bloggers baseren hun blogposts grotendeels op de actualiteit. Hierdoor gebruiken ze vaak dezelfde bronnen als journalisten. Bovendien is bloggen niet zo eenvoudig als journalisten doen blijken. Net zoals professionele journalisten moeten ook bloggers voortdurend research doen over onderwerpen en moeten ze creatief en boeiend blijven schrijven. En dat is niet evident.

De journalist als blogbeest

ZQ4bfr02

Journalisten die bloggen en bloggers die journalistiek berichtgeven? Het kán. Het perfecte voorbeeld vinden we terug in Stephanie Duval, hoofdredactrice bij modevakblad Pure én freelance journalist voor verschillende nationale en internationale tijdschriften. Zelf houdt ze ook een blog bij, 70percentpure, dat zich voornamelijk richt op stijl en design. In september 2014 bracht ze haar eerste boek uit, ‘How Blogs Work’, waarin ze tips & tricks meegeeft om te bloggen. Een waar doe-het-zelf boek voor beginnende bloggers dus.

photoOok blogger Luk Van Braekel (LVB) is het erover eens dat bloggers en journalisten naast elkaar kunnen bestaan. Volgens Van Braekel is de journalistieke activiteit niet langer een privilege. Vandaag de dag kan iedereen publiceren, reageren en berichten doorsturen. Berichtgeven is dus niet enkel meer weggelegd voor de beroepsjournalist. Bovendien betekent de titel van beroepsjournalist niet noodzakelijk dat deze kwaliteitsvol werk levert. Bloggers kunnen eveneens correcte journalistiek brengen. Misschien zelfs beter.

Make love not war

Bloggen: het is iets waardevol. Waarom? Omdat het precies kan wat goede journalistiek ook kan: ons doen nadenken en iets bijbrengen. Ondanks het stereotiepe beeld van bloggers als eigenwijze wezens die lukraak wat schrijven, kunnen journalisten niet zonder. Andersom geldt hetzelfde. Goede journalistiek is dus niet langer enkel het terrein van professionele journalisten. Ook bloggers doen steeds sneller hun intrede. Dus weg met die vijandigheid want de toekomst is van allebei!

Referenties

Vingerhoets, T. (2008). Iedereen journalist? Geraadpleegd via http://www.dwars.be/artikel/iedereen-journalist

Duits, L. (2014). Bloggers zijn beter dan journalisten. Geraadpleegd via http://www.dieponderzoek.nl/bloggers-zijn-beter-dan-journalisten/

Van der Mensbrugghe, T. F. (2009). Luc Van Braekel over bloggers versus beroepsjournalisten. Apache. Geraadpleegde via http://www.apache.be/2009/10/20/luc-van-braekel-over-bloggers-versus-beroepsjournalisten/

Ho, C. (2014). How blogs work: Stephanie Duval schrijft boek met tips & tricks. Geraadpleegd via http://www.elle.be/nl/52806-blogs-work-stephanie-duval-schrijft-boek-met-tipstricks.html/5

Stoffels, B. (2012). Blogger versus journalist. Geraadpleegd via http://www.bartstoffels.be/2012/08/25/blogger-versus-journalist/

Friedman, J. (2010, 18 augustus). Blogging vs. journalism: The ongoing debate. Geraadpleegd via http://thenextweb.com/us/2010/08/18/blogging-vs-journalism-the-ongoing-debate/

Docter, S. (2010). Blogging and journalism: Extending shield law protection to new media forms. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 54(4), 588-602. doi: 10.1080/08838151.2010.519809

Lowrey, W. (2006). Mapping the journalism-blogging relationship. Journalism, 7(4), 477-500. doi: 10.1177/1464884906068363

Lowrey, W. & Mackay, J.B. (2008). Journalism and blogging: A test of a model of occupational competition. Journalism Practice, 2(1), 64-81. doi: 10.1080/17512780701768527