Facebook-oprichter Mark Zuckerberg lanceerde in augustus 2013 zijn project Internet.org. Het project is een samenwerking tussen Facebook en grote producenten van telecomapparatuur zoals Samsung, Ericsson en Nokia om meer mensen wereldwijd met elkaar verbinden. Zuckerberg stelt dat Facebook al tien jaar lang probeert om van de wereld een meer open en verbonden plaats te maken. En hij bedoelt daarmee de hele wereld, ook de ontwikkelingslanden. Volgens Zuckerberg verandert de wereld stilaan van “an industrial, resource-based economy, to a knowledge economy”, waarbij de verspreiding van kennis centraal staat. En de hele wereld zou moeten meewerken aan die knowledge, die we vervolgens met elkaar moeten delen. Door kennis met elkaar te delen, wordt de wereld beetje bij beetje informatie-rijker. Er is slechts één probleem: tweederde van de bevolking wereldwijd heeft geen toegang tot het internet. Toch meent hij dat toegang tot het internet een mensenrecht moet zijn, net zoals vrijheid van meningsuiting.
Met zijn project wil Zuckerberg alvast zijn eigen visie waarmaken. In een interview met WIRED Magazine in 2013 stelde hij: “The basic vision I have is kind of like picking up a phone anywhere. I think we can get to a model where a lot of those things are free for people who can’t afford them. I’m talking about things like messages, Wikipedia, search engines, social networks, weather access, commodities prices.” In Westerse landen, gebruiken we Facebook om nieuws te delen met andere gebruikers en om contacten met familie en vrienden te onderhouden. Maar hoe zouden burgers uit ontwikkelingslanden reageren op het gebruik van Facebook? Enthousiast, dat sowieso. Eindelijk zullen ze kunnen communiceren met familie honderden kilometers verderop!
Dat er in onze wereld een ongelijke verdeling heerst wat betreft internettoegang? Zoveel is zeker. Deze verdeling kennen wij ook wel als de ‘digitale kloof’. Pero qué es? En moet de toegang tot het internet een mensenrecht zijn zoals Zuckerberg stelt? Zoals het recht op vrije meningsuiting of het recht op leven?
The haves and the have nots
Er bestaat heel wat onduidelijkheid rond de betekenis van de term ‘digitale kloof’. De term werd al in verschillende domeinen gehanteerd. Zo verwees de term in de Verenigde Staten naar de verhouding tussen het aantal blanke en zwarte werknemers in de computerindustrie. Hoogstwaarschijnlijk werd de term voor het eerst gebruikt in 1996 door journalisten Jonathan Webber en Amy Harmon van de LA Times om meningsverschillen rond nieuwe technologie aan te duiden (Gunkel, 2003). Ik hou het echter eenvoudig en adopteer de definitie van de National Telecommunications and Information Administration (NTIA): “The digital divide is the divide between those with access to new technologies and those without.” Anders gezegd, de ongelijke verdeling tussen de informatie-rijken en de informatie-armen. De term ‘digitale kloof’ kan toegepast worden op maatschappelijk vlak tussen individuen, en op globaal niveau tussen de Westerse landen en de ontwikkelingslanden. De Westerse landen worden dan als technologisch meer ontwikkeld gezien dan de ontwikkelingslanden.
Volgens een rapport van de Verenigde Naties lopen op onze wereldbol zo’n 7,2 miljard mensen rond. 2,7 miljard daarvan hebben toegang tot het internet. Dat komt neer op ongeveer 39 procent van de totale wereldbevolking. In Europa heeft maar liefst 75 procent toegang tot het internet. In Noord- en Zuid-Amerika is dat 61 procent. In de ontwikkelingslanden ligt dat percentage lager. In Afrika heeft 16 procent van de bevolking internettoegang, in Azië is dat 32 procent. Bovendien woont 90 procent van de huishoudens die geen toegang hebben tot het internet, in een ontwikkelingsland. Daarnaast zijn volgens de ITU (International Telecommunications Union) mobiele telefoons en internettoegang belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de armere landen. In 2013 werden er wereldwijd ongeveer 6,8 miljard mobiele telefoonabonnementen geregistreerd. Het aantal mobiele telefoonabonnementen ligt momenteel het hoogst in de ontwikkelde landen. Je kan bijna stellen dat er daar meer telefoons zijn dan inwoners!
Toch wijst de digitale kloof niet enkel op de tweedeling tussen landen met internettoegang en landen zonder. Volgens Van Dijk (2003) kan de ongelijkheid in internettoegang niet losstaan van andere maatschappelijke ongelijkheden. Bij de term ‘digitale kloof’ moeten we vier voorwaarden tot internettoegang onderscheiden, namelijk motivatie, bezit, digitale vaardigheid en gebruik (Van Dijk, 2003). Daarnaast stelt Van Dijk (2003) dat internettoegang bepaald wordt door de plaats die een individu inneemt in netwerken, zoals netwerken van arbeid, onderwijs of sociaal verkeer.
Een eerste voorwaarde om toegang tot het internet te verkrijgen is de belangstelling ervoor. Volgens Van Dijk (2003) zal iemand die niet bekend is met de informatie-technologie of niet gemotiveerd is om er kennis mee te maken, ook beperkt worden in zijn mogelijkheid tot internettoegang. Het gebrek aan belangstelling wordt veroorzaakt door zowel emotionele als rationele factoren. Zo kunnen individuen computervrees hebben of het internet moeilijk en ontoegankelijk vinden. Ofwel gaan individuen bewust het internet niet gebruiken omdat ze vinden dat ze het niet nodig hebben of omdat ze schrik hebben om sociaal contact te verliezen. De motivatie om internet te gebruiken hangt ook nauw samen met het sociale netwerk. Een individu raakt gemotiveerd doordat anderen in zijn nabije omgeving internet gebruiken. Individuen die weinig belangstelling tonen voor internetgebruik worden ook wel information-want-nots genoemd.
Een tweede voorwaarde is bezit. Daarbij gaat het om materiële toegang tot het internet. Bij de huidige kijk op de digitale kloof, staat deze voorwaarde centraal. Maar het probleem van ongelijke internettoegang wordt niet opgelost door iedereen van een computer en de bijhorende programma’s te voorzien. Zoals eerder vermeld, zijn er op globaal niveau verschillen in internettoegang. De Westerse landen hebben een grote voorsprong wat betreft computerbezit en internettoegang in vergelijking met de ontwikkelingslanden. Op individueel niveau heerst er eveneens verschil. Zo hebben mensen met hoge opleidingen al sneller internettoegang dan mensen met lage opleidingen.
Een derde voorwaarde voor internettoegang zijn digitale vaardigheden. Dat zijn zowel operationele, strategische als informatievaardigheden. Operationele vaardigheden zijn capaciteiten die een individu moet bezitten om een computer en de bijhorende programma’s te kunnen gebruiken. Capaciteiten zoals het zoeken, selecteren en verwerken van gegevens behoren tot de informatievaardigheden. Ten slotte omvatten de strategische vaardigheden de capaciteiten om een computer en internet te gebruiken als een middel om de eigen positie te bevorderen. Informatie wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Dat doel kan gerelateerd zijn aan het werk, de opleiding of de vrije tijd. De strategische vaardigheden worden dan gebruikt om de eigen positie op het werk of binnen de studie te verbeteren (Van Dijk, 2003).
Een laatste voorwaarde is het gebruik van computers en internet. Brandtzæg, Heim en Karahasanovic (2011) stellen dat het internet voor verschillende mensen iets anders betekent en op verschillende manieren gebruikt wordt voor verschillende doeleinden. Zo zullen hoogopgeleiden anders gebruikmaken van het internet dan laagopgeleiden. Van Dijk (2003) kijkt bij het gebruik van het internet eveneens naar de gebruiksduur, de gebruikstoepassingen en de gebruikskosten. Hij stelt dat de gebruiksduur een indicatie is van het belang dat een bepaalde sociale categorie hecht aan internet of computergebruik. De gebruikstoepassingen geven aan welke toepassingen een bepaalde sociale categorie verkiest boven andere. En ten slotte wijzen de gebruikskosten op de telefoonkosten, kabelabonnementen en de computersoftware.
We kunnen dan stellen dat niet enkel de verdeling tussen individuen met internettoegang en individuen zonder toegang wijst op een digitale kloof. Er komt heel wat meer bij kijken dan enkel het bezit.
Zoals hierboven vermeld, staat niet iedereen even enthousiast tegenover het internet of computers in het algemeen. Sommigen vinden computers te moeilijk of hebben eenvoudigweg geen zin om zich met dergelijke zaken bezig te houden. Dit kan zijn om emotionele of rationele redenen. Mag de toegang tot het internet dan gelijkgesteld zijn aan andere mensenrechten zoals recht op leven? Niet iedereen haalt toch evenveel voordeel uit de informatie-technologie?
Internettoegang: recht van ieder mens?
Uit een peiling van GlobeScan in opdracht van de BBC in 2010, bleek dat vier van de vijf mensen het internet als een fundamenteel recht zien zoals vrijheid van meningsuiting of zuiver drinkwater (Tully, 2014). Bovendien vond meer dan 50% (van de 26.000 ondervraagden uit 26 landen) dat het internet nooit en door geen enkele regering mag gecontroleerd of gereguleerd worden. Dat waren voornamelijk inwoners uit Zuid-Korea, Nigeria en Mexico. Uit diezelfde peiling bleek ook dat het internet voornamelijk ervaren werd als informatiebron en in mindere mate als bron voor ontspanning.
“Toegang tot internet is een recht van ieder mens en mag daarom nooit worden afgesloten, ook niet vanwege schendingen van het auteursrecht of politieke onrust.”
Dat concludeerde speciaal rapporteur Frank La Rue van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in 2011. Volgens La Rue heeft elke inwoner van elk land toegang tot het internet. Als landen hun inwoners die toegang ontzeggen, overtreden ze daarmee internationale verdragen en afspraken. La Rue stelt dat toegang tot het internet belangrijk is voor de vrijheid van meningsuiting. Zoals in eerdere blogposten, bevestigt deze stelling nogmaals dat het internet heel wat democratisch potentieel heeft.
In juli 2012 bevestigde de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties de internettoegang en online vrijheid van meningsuiting officieel tot rechten van de mens. Uit een recent onderzoek door de Centre for International Governance Innovation (november 2014) blijkt dat de meerderheid van de wereldburgers het hiermee eens is. 83% van de internetgebruikers ervaren betaalbare internettoegang als een mensenrecht. Het is niet verrassend dat burgers uit derde wereldlanden of inwoners van landen waar censuur heerst, internettoegang meer als mensenrecht achten.
Tully (2014) stelt dat de toegang tot internet noodzakelijk is voor het moderne leven. Individuen die geen toegang hebben worden al snel gezien als sociaal benadeeld of uitgesloten omdat zij de mogelijkheid niet hebben om informatie te verzamelen of te communiceren. Maar volgens hem is het recht op internettoegang simpelweg een onderdeel van een reeds bestaand recht, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Zoals eerder aangehaald overtreden landen, die hun inwoners internettoegang ontzeggen, internationale verdragen. Toen in Egypte heel wat politieke onrust heerste, als reactie op onethische praktijken van de Egyptische overheid, sloot de overheid het internetverkeer gedurende vijf dagen volledig af. De Amerikaanse president Barack Obama verklaarde daarbij dat “[w]e stand for universal values, including the rights of the Egyptian people to freedom of assembly, freedom of speech, and the free- dom to access information.” Ook Staatssecretaris Clinton spoorde de Egyptische autoriteiten aan om de communicatie, en dus ook de toegang tot sociale media, niet te blokkeren (Tully, 2014).
Toch vindt niet iedereen dat de toegang tot het internet gezien mag worden als een mensenrecht. Zo meent Skepys (2012) dat internettoegang geen mensenrecht is. Het belangrijkste argument dat hij daarbij aanhaalt is het argument rond communicatie. Volgens voorstanders van het recht op communicatie bestaat het recht uit verschillende waardevolle normen zoals vrijheid van meningsuiting, culturele achtergrond en opinie. Deze normen zijn dan ook belangrijk voor de mensenrechten in het algemeen. Volgens Skepys (2012) stelt het recht op internettoegang een algemene eis dat communiceren intrinsiek waardevol is. Daarnaast wijst het op het belang van het internet als een communicatie-technologie. De toegang tot internet zou dus een mensenrecht moeten zijn omwille van het belang ervan als communicatie-technologie. Volgens Skepys (2012) is dit argument niet juist. Door te stellen dat communiceren intrinsiek waardevol is, geeft men aan dat communicatie een essentieel kenmerk is van de mens. Dit is echter niet altijd het geval. Skepys (2012) geeft daarbij het voorbeeld van een kluizenaar. Van een kluizenaar die alleen woont in een bos, zonder menselijk contact, kan niet worden gezegd dat hij communicatie ervaart als een noodzakelijk onderdeel van het mens-zijn. Daarnaast meent Skepys (2012) dat het internet een waardevol instrument is voor communicatie maar dat het niet noodzakelijk is. Het is niet omdat iets waardevol is voor het recht op communicatie, dat het zelf ook als mensenrecht beschouwd moet worden.
Ook ‘Vader van het internet’ en tevens vicevoorzitter en ‘chief internet evangelist’ van Google, Vinton G. Cerf denkt er zo over. Hij stelt dat het internet ongetwijfeld heel wat mogelijkheden biedt om overal en direct te communiceren, te organiseren en te publiceren. Zonder het internet zouden de talrijke demonstraties in de Arabische wereld van 2011, beter bekend als de Arabische Lente, bijvoorbeeld niet zo’n succes gehad hebben. Dergelijk protest heeft dan ook geleid tot de vraag of toegang tot het internet niet beschouwd moet worden als een mensenrecht. Dat was vooral zo in landen waar internettoegang aan banden werd gelegd door de overheid. De voorbije jaren hebben rechtbanken en parlementen in landen zoals Frankrijk internettoegang dan ook uitgeroepen tot een mensenrecht. Maar is dat allemaal niet wat kort door de bocht? Volgens Vinton G. Cerf (2012) faciliteert de technologie rechten maar “is [het] zelf geen recht. De lat ligt hoog om iets een mensenrecht te noemen. Het moet, grofweg, deel uitmaken van de dingen die mensen nodig hebben om een gezond, zinvol leven te leiden, zoals niet blootgesteld worden aan folteringen en de vrijheid van geweten” (Wicker & Santoso, 2013, p. 43).
Cerf (2012) vergelijkt daarbij het recht op internettoegang met het recht op een paard:
“Horses were once necessary to make a living. This does not, however, make access to horses a human right; rather, it is the ability to make a living that is the right. If we assert rights status for the horse specifically, or other enabling technologies more generally, we will end up valuing the wrong things” (Wicker & Santoso, 2013, p. 43)
Volgens Cerf (2012) is internettoegang nooit meer dan een instrument om iets belangrijkers te verwezenlijken. Hij meent dat je van een mensenrecht kan spreken, als je vertrekt van de resultaten die je wil bereiken. Het internet is dan slechts een middel waarmee je bepaalde doelen tracht te bereiken, zoals vrijheid van meningsuiting of toegang tot informatie.
Gsm: digitale brug?
Internettoegang als mensenrecht ervaren, lijkt mij wat kort door de bocht. Het internet is een middel om cruciale vrijheden zoals vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie te bereiken. Maar het is zelf geen recht. Bovendien is de internettoegang in de wereld niet gelijk verdeeld. In de Westerse landen hebben meer mensen toegang tot het internet dan in de derde wereldlanden. Inwoners van ontwikkelingslanden halen dus minder voordeel uit de informatie-technolgie dan ontwikkelde landen. Bijgevolg geldt hetzelfde voor internettoegang als mensenrecht.
Daarnaast kunnen inwoners van ontwikkelingslanden niet altijd een computer of internettoegang aanschaffen of reguleert de overheid er de internettoegang. Hoe kan de digitale kloof dan ooit gedicht worden? Door de mobiele telefoon misschien? Zoals reeds vermeld ligt het aantal mobiele telefoonabonnementen momenteel het hoogst in de ontwikkelde landen. 58% van de wereldwijde mobiele telefoniemarkt is afkomstig uit deze gebieden. De Verenigde Naties zien mobiele telefonie dan ook als een digitale brug tussen de informatie-rijken en de informatie-armen. Het project internet.org van Zuckerberg was alvast een goed begin.
Referenties
Armoedebestrijding (2014). Is er werkelijk een digitale kloof? Geraadpleegd via http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_digitale_kloof.htm
4Vlaanderen (2011). Mediageletterdheid. Geraadpleegd via http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/media/bijlagen/2011-09-30-svrstudie2011-1-mediageletterdheid.pdf
Guariglia, J.D. (2011, 30 september). Breedband kan digitale kloof niet dichten. Mondiaal nieuws. Geraadpleegd via http://www.mo.be
Van Leemputten, P. (2008, 7 februari). Ontwikkelingslanden blijven zitten met digitale kloof. ZDNet. Geraadpleegd via http://www.zdnet.be
Cerf, V.G. (2012, 8 januari). Toegang tot het internet is geen mensenrecht. De Morgen. Geraadpleegd via http://www.demorgen.be/
Right to Internet access. (2010). In Wikipedia: de vrije encyclopedie. Geraadpleegd op 15 december 2014, via http://en.wikipedia.org/wiki/Right_to_Internet_access
Wokke, A. (2011, 4 juni). VN: internettoegang is mensenrecht en mag nooit worden afgesloten. Geraadpleegd via http://tweakers.net/nieuws/74865/vn-internettoegang-is-mensenrecht-en-mag-nooit-worden-afgesloten.html
Brandtzæg, P. B., Heim, J., & Karahasanović, A. (2011). Understanding the new digital divide: A typology of Internet users in Europe. International Journal of Human – Computer Studies, 69(3), 123-138. doi: 10.1016/j.ijhcs.2010.11.004
Gunkel, D.J. (2003). Second thoughts: toward a critique of the digital divide. New Media & Society, 5(4), 499-522. doi: 10.1177/146144480354003
James, J. (2008). The Digital Divide Across All Citizens of the World: A New Concept. Social Indicators Research, 89(2), 275-282. doi: 10.1007/s11205-007-9156-9
Skepys, B. (2012). Is there a human right to the Internet? Journal of Politics and Law, 5(4), 15-29. doi: 10.5539/jpl.v5n4p15
Steyaert, J., & Gould, N. (2009). Social work and the changing face of the digital divide. British Journal of Social Work, 39, 740–753. doi: 10.1093/bjsw/bcp022
Tully, S. (2014). A human right to access the Internet? Problems and prospects. Human Rights Law Review, 14, 175-195. doi: 10.1093/hrlr/ngu011
Van Dijk, J.A.G.M. (2003). De digitale kloof wordt dieper: Van ongelijkheid in bezit naar ongelijkheid in vaardigheden en gebruik, SQM en Infodrome @ United Knowledge, Den Haag/Amsterdam. Geraadpleegd, December 12, 2014: http://www.gw.utwente.nl/
Wicker, S.B., & Santoso, S.M. (2013). Access to the internet is a human right: Connecting Internet access with freedom of expression and creativity. Communications of the ACM, 56(6), 43-36. doi: 10.1145/2461256.2461271