Toekomst van de journalistiek

787fecb75c5fe27cea9a06f1087af165_view

De media zitten in een serieuze dip (De Graeve, 2014). Dit is grotendeels te wijten aan de opkomst van sociale media. Hebben we dan eigenlijk nog traditionele media en professionele journalisten nodig? Natuurlijk. Waarom? Wel, omdat nieuwe media voornamelijk artikelen van oude traditionele media hanteren. Denk bijvoorbeeld aan de talrijke berichten van De Standaard op je newsfeed van Facebook. Daarnaast verandert het mediagebruik heel langzaam. Nieuwsconsumenten grijpen nog altijd terug naar het grote televisiescherm of de papieren krant en in mindere mate geven zij de voorkeur aan sociale media.

Ook journalisten zijn niet altijd even opgezet met de opkomst van sociale media. Opgenhaffen en Scheerlinck (2014) stellen dat “The general trend is that across the globe, more and more journalists have become active on social media, although it is certainly not the case that every reporter is convinced of their usefulness.” Volgens Lewis (2012, geciteerd in Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014) krijgen traditionele nieuwsorganisaties te maken met de opkomst van een meer participatieve en sociale vorm van journalistiek, gekenmerkt door een doe-het-zelf cultuur. En net die cultuur vormt een uitdaging voor het journalistieke principe van check & double check. Journalisten staan dus wat wantrouwig tegenover die nieuwe media. Ze nemen dan ook een conservatieve houding aan. Dit om verschillende redenen (De Graeve, 2014). Ten eerste hebben journalisten een ethische component in hun job. Ze moeten waarheidsgetrouw berichten. Dit zorgt ervoor dat ze niet onmiddellijk gaan experimenteren met nieuwe technologieën binnen hun vak. Ze menen dat oude manieren van berichtgeving belangrijk zijn, willen ze geloofwaardig overkomen bij het publiek. Een tweede reden is de deadline. Het journalistieke product moet op tijd af zijn. Door te experimenteren met nieuwe media, bestaat de kans dat de journalist zijn deadline misloopt. Hierdoor hebben journalisten de neiging om de meer gevestigde werkwijze van rapportering te hanteren en zo de deadline te halen. Ten derde zijn nieuwe media volgens journalisten tijdrovend. Als je bijvoorbeeld een nieuwe smartphone koopt of een nieuwe tablet, dan moet je daar eerst verschillende programmaatjes op installeren vooraleer je er werkelijk iets mee kan doen. Maar journalisten hebben daar de tijd niet voor. Een laatste reden is de transparantie van sociale media. De journalistieke werkwijze is grotendeels gebaseerd op het principe van discretie. Hierdoor vermijdt de journalist dat de concurrentie met de scoop gaat lopen. Sociale media daarentegen zijn transparant van aard. Iedereen kan alles zien en lezen.

Gebruiken journalisten sociale media?

Uit een onderzoek van communicatiebureau Quadrant Communications (2012) bij 330 Belgische journalisten naar het gebruik van sociale media, blijkt dat journalisten steeds vaker sociale netwerksites, zoals Facebook en Twitter, professioneel gebruiken. 51 procent van de respondenten geeft aan Twitter te gebruiken voor professionele doeleinden. In 2010 was dit slechts 18 procent. Facebook wordt door 64 procent van de ondervraagden professioneel gebruikt, terwijl dit in 2010 26 procent was. Ook Lysak, Cremedas en Wolf (2012) hebben onderzoek gedaan naar het gebruik van sociale media en dat bij 129 lokale televisienieuwsorganisaties in de Verenigde Staten. Uit het onderzoek blijkt dat 98 procent van de respondenten Facebook gebruikt en 97 procent gebruikt Twitter. De sociale netwerksites worden zowel door de nieuwsredacties als door de individuele journalisten van de nieuwsorganisaties gebruikt en dat voornamelijk om nieuws te verzamelen. Daarnaast wordt bij de individuele journalisten verder een onderscheid gemaakt tussen het professioneel Twitteraccount en het persoonlijk Twitteraccount. Volgens Lysak, Cremedas en Wolf (2012) hebben 46% van de ondervraagde journalisten zowel een professioneel als een persoonlijk Twitteraccount, 13% heeft enkel een professioneel Twitteraccount en 11% enkel een persoonlijk Twitteraccount. Bovendien wordt het persoonlijk Twitteraccount voornamelijk gezien als een vorm van personal branding.

Er vindt dus duidelijk een stijging plaats van het gebruik van sociale media binnen het journalistieke werkveld. Ook het onderzoek van Lariscy, Avery, Sweetser en Howes (2009) naar de rol van sociale media binnen de bronnenmix van de journalist, toont dit aan. Zo vindt 31,5 procent van de ondervraagde journalisten dat sociale media belangrijk zijn voor hun werk. Toch is er ook heel wat onduidelijkheid over het sociale mediagebruik. Denk hierbij aan het gebrek aan richtlijnen. Uit het onderzoek van Quadrant Communications (2012) blijkt dat 78% van de respondenten van de redactie geen richtlijnen heeft gekregen over de manier waarop ze sociale media moeten gebruiken.

Opgenhaffen en Scheerlinck (2014, p. 729) stellen dat er bezorgdheid heerst “among news organizations about the use of Twitter by journalists. On the one hand, they encourage their journalists to become active on Twitter and to promote the news medium and the articles that are published in order to generate traffic to the site; on the other hand, they are afraid that journalists will break news too early or tweet ill-thought-out things, bringing their objectivity (and that of the medium) into discredit.”

Binnen nieuwsredacties vinden heel wat discussies plaats over wat wel en niet mag op sociale netwerksites (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014). Een aantal nieuwsorganisaties hebben dan ook richtlijnen opgesteld waarin aanbevelingen en regels zijn opgenomen die hulp moeten bieden bij het gebruik van sociale netwerksites zoals Facebook en Twitter. Zo heeft het Britse persbureau Reuters op 10 maart 2010 specifieke richtlijnen voor het gebruik van sociale media opgesteld. Deze richtlijnen zijn terug te vinden in het Handbook of Journalism (Reuters, 2012).

Het Amerikaanse persbureau Associated Press (AP) heeft eveneens duidelijke richtlijnen met betrekking tot het gebruik van sociale netwerksites door journalisten. Het bureau stelt in zijn richtlijnen dat verslaggevers aangemoedigd worden om actief te zijn op verschillende sociale media. Deze media vormen immers een belangrijk instrument voor nieuwsgaring en -verspreiding. Wanneer de journalist zijn Twitteraccount of Facebook-account gebruikt voor professionele doeleinden, moet altijd duidelijk zijn dat hij werkt voor AP.

Ook in België hanteren steeds meer nieuwsorganisaties richtlijnen voor sociale media (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014). Zo hanteert de openbare omroep VRT een leidraad die stelt dat sociale media versterkend en constructief kunnen zijn en kunnen bijdragen tot een positief imago. Daarnaast is volgens de VRT het recht op vrije meningsuiting vanzelfsprekend voor sociale media maar werknemers mogen er geen persoonlijke conversaties voeren. De journalist moet dus voorzichtig zijn in het uiten van zijn mening want zijn mening kan het vertrouwen in de neutraliteit van de openbare omroep schaden. Ook moet de journalist met respect communiceren over collega’s en hun werk. De VRT stelt dat de principes die van toepassing zijn op massamedia, ook gelden voor sociale media: wat niet geschreven wordt in een krantenartikel, wordt ook niet geschreven op Twitter of Facebook (VRT, 2012).

Volgens Peter Horrocks, voormalig hoofd van de BBC nieuwsdienst, kunnen journalisten het gebruik van sociale media niet langer omzeilen: “If you don’t like it, if you think that level of change or that different way of working isn’t right for me, then go and do something else, because it’s going to happen. You’re not going to be able to stop it.”

Hoe ziet de toekomst eruit?

“Ik zie u”

Het “discrete”, dat de journalistiek voorheen kenmerkte, wordt steeds meer bewust overboord gegooid (De Graeve, 2014). Vandaag de dag worden op sociale platformen zoals Twitter op Facebook niet enkel artikels gepubliceerd en toegelicht maar ook daadwerkelijk gemaakt. Steeds vaker vinden er conversaties plaats tussen journalist en woordvoerder, die later gebruikt worden in een artikel. Toch verlopen die conversaties soms moeizaam. Op sociale netwerksites kan iedereen namelijk lastige of vervelende vragen stellen. Als journalist of woordvoerder is het dan ook moeilijk om deze niet te beantwoorden omdat dan de indruk wordt gegeven dat men iets verbergt. Zinnetjes zoals “Daar kan ik mij niet over uitspreken” worden dus best vermeden. Bovendien moeten journalisten en woordvoerders zich bewust zijn dat sommige conversaties plaatsvinden en plein public. Naast luisteren, gaat het publiek nu ook actief deelnemen aan die conversaties.

Iedereen is woordvoerder

Het vinden, volgen en contacteren van alternatieve woordvoerders is nog nooit zo makkelijk geweest. Op sociale media kunnen immers connecties ontstaan tussen journalisten en werknemers van bedrijven. Het zijn dus niet altijd traditionele woordvoerders die in gesprek treden met journalisten. Alternatieve woordvoerders worden meestal ook interessanter en betrouwbaarder geacht dan traditionele woordvoerders. In tegenstelling tot officieuze woordvoerders zijn officiële woordvoerders bij negatief nieuws vaak moeilijk te bereiken, niet gemotiveerd en te voorzichtig in het meedelen van informatie (De Graeve, 2014).

Bye bye deadlines

dont_miss_deadline

Jo Caudron meent in zijn boek Media Morgen dat deadlines in de toekomst zullen verdwijnen door het veranderde mediagebruik. Hij stelt daarbij de vraag “Wat bepaalt de deadline?” Dat kan de gebruikte technologie zijn. Zo moet een krant eerst gedrukt worden vooraleer hij gepubliceerd kan worden. De drukpers bepaalt dus de deadline. Oftewel is de deadline een afspraak binnen een nieuwsorganisatie. Zo wordt op televisie afgesproken om om 19u het journaal te brengen. Volgens Caudron moeten traditionele media zoals dagbladen en tijdschriften een constante stroom aan informatie leveren. Want wij, als nieuwsconsumenten, zijn een constante stroom van informatie gewoon. Kijk maar naar de grote hoeveelheid informatie die we via Facebook, Twitter en andere sociale media verkrijgen.

Maar volgens De Graeve (2014) zijn deadlines nodig. Hij stelt dat er zonder deadlines ook geen artikels of reportages zullen zijn. Want als je een journalist een opdracht geeft zonder deadline, blijft hij doorwerken en heb je uiteindelijk geen afgewerkt product. Deadlines zijn er en zullen ook in de toekomst blijven bestaan, ook voor nieuwe media. Neem nu bijvoorbeeld Humo. Het weekblad zal vanaf januari enkel op zaterdag digitaal verschijnen.

Leger aan medewerkers door sociale media

Het geheime wapen van een ervaren journalist is ongetwijfeld zijn adresboekje. Toch gaat door tijdsgebrek het gebruik ervan achteruit. Volgens De Graeve (2014) kunnen sociale media dat voor een deel compenseren. Hoe? Door contacten op Twitter of Facebook in te schakelen. Wie regelmatig een interessante tweet of status-update plaatst, kan een netwerk van volgelingen uitbouwen. Deze volgelingen kunnen de journalist vervolgens helpen. De journalist kan hen bijvoorbeeld vragen of ze iets weten over een bepaald onderwerp maar ook of ze iemand kennen die er iets over weet. Zo zocht de redactie van Telefacts via Twitter naar mensen die hun avondrituelen wilden meedelen.

Schermafbeelding 2014-12-20 om 19.18.58

 BJ’s a.k.a. Bekende Journalisten 

Schermafbeelding 2014-12-20 om 19.26.14

Volgens De Graeve (2014) kunnen journalisten die een netwerk hebben uitgebouwd op sociale media, deze media ook gebruiken als promotiemiddel voor de eigen zender of publicatie. Bovenstaande tweet is hier een voorbeeld van. Op die manier kan de journalist (of redactie) een fanbase opbouwen. Toch is het niet allemaal positief. Lezers die kritiek willen uiten op wat er in de media verschenen is, kunnen dat nu ook publiekelijk doen via sociale media. Het is dan de taak van de journalist om zorgvuldiger te werk te gaan want alles wat hij zegt, kan commentaar uitlokken.

#unconfirmed

Soms plaatst een journalist een nieuwtje op Twitter, nog voor hij de informatie gecheckt heeft. Pas nadat de informatie gecheckt is, wordt bepaald of het nieuwtje al dan niet gepubliceerd kan worden. Jo Caudron haalt in zijn boek Media Morgen aan dat bij dergelijke nieuwtjes de hashtag #unconfirmed geplaatst wordt. De journalist gebruikt Twitter om het nieuws te “claimen”. Toch is deze hashtag geen excuus om elk gerucht te publiceren (De Graeve, 2014).

Waarom?

Journalisten zien steeds meer potentieel in sociale media. Nieuws op sociale media verspreidt zich meestal als een lopend vuurtje. Traditionele media kunnen de sociale media dan ook amper volgen. Toch blijven de klassieke media nieuws brengen. Maar dan op een andere manier. In plaats van ons te vertellen wat er gebeurd is, moeten traditionele media alsmaar meer verklaren hoe het is kunnen gebeuren en waarom het is gebeurd. Zo moet elke rubriek van De Standaard een waarom-artikel bevatten.

Schermafbeelding 2014-12-21 om 14.07.21

Onderzoeksjournalistiek

Wat brengt de toekomst? Burgers zullen niet de enige nieuwsbrengers zijn. Journalisten zullen nog steeds nieuws brengen, maar dan ander nieuws. Ze zullen meer moeten graven; ze zullen verhalen moeten brengen die niet zomaar hun weg naar de oppervlakte vinden (De Graeve, 2012). Ik ben er zeker van dat dergelijke journalistiek heel wat interessante maar vooral leerrijke stukken kan opleveren.

Referenties

Verspreidingen (2013). Vergeet de traditionele media niet! Geraadpleegd via http://www.verspreidingen.nl/over-all-inn/media/vergeet-de-traditionele-media-niet/

De Graeve, F. (2012). Journalistiek in 2012: En plein public. Geraadpleegd via http://www.vlaamsenieuwsmedia.be/kenniscentrum/2012/03/journalistiek-in-2012-en-plein-public

BBC tells news staff to embrace social media. (2010, 10 februari). The Guardian. Geraadpleegd via http://www.theguardian.com

Bruhn, M., Schoenmueller, V., & Schäfer, D.B. (2012). Are social media replacing traditional media in terms of brand equity creation? Management Research Review, 35(9), 770-790. doi: 10.1108/01409171211255948

De Graeve, F. (2014). Nieuwe media en mediaconvergentie: Trends in de journalistiek. [collegenotities]. December 18, 2014.

Lariscy, R.W., Avery, E.J., Sweetser, K.D., & Howes, P. (2009). An examination of the role of online social media in journalists” source mix. Public Relations Review, 35 (3), 314-316. doi: 10.1016/j.pubrev.2009.05.008

Lysak, S., Cremedas, M., & Wolf, J. (2012). Facebook and Twitter in the newsroom: How and why local television news is getting social viewers? Electronic News, 6(4), 187-207. doi: 10.1177/1931243112466095

Mitchelstein, E., & Boczkowski, P.J. (2009). Between tradition and change: A review of recent research on online news production. Journalism, 10(5), 562-586. doi:10.1177/1464884909106533

Opgenhaffen, M., & Scheerlinck, H. (2014). Social media guidelines for journalists: An investigation into the sense and nonsense among Flemish journalists. Journalism Practice, 8(6), 726-741. doi: 10.1080/17512786.2013.869421

VRT. (2014). Tien geboden voor sociale media. Geraadpleegd op 19 december 2014, via http://www.vrt.be/tien-geboden-voor-sociale-media

Internet access: a human right?

platonZuckFacebook-oprichter Mark Zuckerberg lanceerde in augustus 2013 zijn project Internet.org. Het project is een samenwerking tussen Facebook en grote producenten van telecomapparatuur zoals Samsung, Ericsson en Nokia om meer mensen wereldwijd met elkaar verbinden. Zuckerberg stelt dat Facebook al tien jaar lang probeert om van de wereld een meer open en verbonden plaats te maken. En hij bedoelt daarmee de hele wereld, ook de ontwikkelingslanden. Volgens Zuckerberg verandert de wereld stilaan van “an industrial, resource-based economy, to a knowledge economy”, waarbij de verspreiding van kennis centraal staat. En de hele wereld zou moeten meewerken aan die knowledge, die we vervolgens met elkaar moeten delen. Door kennis met elkaar te delen, wordt de wereld beetje bij beetje informatie-rijker. Er is slechts één probleem: tweederde van de bevolking wereldwijd heeft geen toegang tot het internet. Toch meent hij dat toegang tot het internet een mensenrecht moet zijn, net zoals vrijheid van meningsuiting.

Met zijn project wil Zuckerberg alvast zijn eigen visie waarmaken. In een interview met WIRED Magazine in 2013 stelde hij: “The basic vision I have is kind of like picking up a phone anywhere.  I think we can get to a model where a lot of those things are free for people who can’t afford them. I’m talking about things like messages, Wikipedia, search engines, social networks, weather access, commodities prices.” In Westerse landen, gebruiken we Facebook om nieuws te delen met andere gebruikers en om contacten met familie en vrienden te onderhouden. Maar hoe zouden burgers uit ontwikkelingslanden reageren op het gebruik van Facebook? Enthousiast, dat sowieso. Eindelijk zullen ze kunnen communiceren met familie honderden kilometers verderop!

Dat er in onze wereld een ongelijke verdeling heerst wat betreft internettoegang? Zoveel is zeker. Deze verdeling kennen wij ook wel als de ‘digitale kloof’. Pero qué es? En moet de toegang tot het internet een mensenrecht zijn zoals Zuckerberg stelt? Zoals het recht op vrije meningsuiting of het recht op leven?

The haves and the have nots

Er bestaat heel wat onduidelijkheid rond de betekenis van de term ‘digitale kloof’. De term werd al in verschillende domeinen gehanteerd. Zo verwees de term in de Verenigde Staten naar de verhouding tussen het aantal blanke en zwarte werknemers in de computerindustrie. Hoogstwaarschijnlijk werd de term voor het eerst gebruikt in 1996 door journalisten Jonathan Webber en Amy Harmon van de LA Times om meningsverschillen rond nieuwe technologie aan te duiden (Gunkel, 2003). Ik hou het echter eenvoudig en adopteer de definitie van de National Telecommunications and Information Administration (NTIA): “The digital divide is the divide between those with access to new technologies and those without.” Anders gezegd, de ongelijke verdeling tussen de informatie-rijken en de informatie-armen. De term ‘digitale kloof’ kan toegepast worden op maatschappelijk vlak tussen individuen, en op globaal niveau tussen de Westerse landen en de ontwikkelingslanden. De Westerse landen worden dan als technologisch meer ontwikkeld gezien dan de ontwikkelingslanden.

Volgens een rapport van de Verenigde Naties lopen op onze wereldbol zo’n 7,2 miljard mensen rond. 2,7 miljard daarvan hebben toegang tot het internet. Dat komt neer op ongeveer 39 procent van de totale wereldbevolking. In Europa heeft maar liefst 75 procent toegang tot het internet. In Noord- en Zuid-Amerika is dat 61 procent. In de ontwikkelingslanden ligt dat percentage lager. In Afrika heeft 16 procent van de bevolking internettoegang, in Azië is dat 32 procent. Bovendien woont 90 procent van de huishoudens die geen toegang hebben tot het internet, in een ontwikkelingsland. Daarnaast zijn volgens de ITU (International Telecommunications Union) mobiele telefoons en internettoegang belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de armere landen. In 2013 werden 1236071980er wereldwijd ongeveer 6,8 miljard mobiele telefoonabonnementen geregistreerd. Het aantal mobiele telefoonabonnementen ligt momenteel het hoogst in de ontwikkelde landen. Je kan bijna stellen dat er daar meer telefoons zijn dan inwoners!

Toch wijst de digitale kloof niet enkel op de tweedeling tussen landen met internettoegang en landen zonder. Volgens Van Dijk (2003) kan de ongelijkheid in internettoegang niet losstaan van andere maatschappelijke ongelijkheden. Bij de term ‘digitale kloof’ moeten we vier voorwaarden tot internettoegang onderscheiden, namelijk motivatie, bezit, digitale vaardigheid en gebruik (Van Dijk, 2003). Daarnaast stelt Van Dijk (2003) dat internettoegang bepaald wordt door de plaats die een individu inneemt in netwerken, zoals netwerken van arbeid, onderwijs of sociaal verkeer.

Een eerste voorwaarde om toegang tot het internet te verkrijgen is de belangstelling ervoor. Volgens Van Dijk (2003) zal iemand die niet bekend is met de informatie-technologie of niet gemotiveerd is om er kennis mee te maken, ook beperkt worden in zijn mogelijkheid tot internettoegang. Het gebrek aan belangstelling wordt veroorzaakt door zowel emotionele als rationele factoren. Zo kunnen individuen computervrees hebben of het internet moeilijk en ontoegankelijk vinden. Ofwel gaan individuen bewust het internet niet gebruiken omdat ze vinden dat ze het niet nodig hebben of omdat ze schrik hebben om sociaal contact te verliezen. De motivatie om internet te gebruiken hangt ook nauw samen met het sociale netwerk. Een individu raakt gemotiveerd doordat anderen in zijn nabije omgeving internet gebruiken. Individuen die weinig belangstelling tonen voor internetgebruik worden ook wel information-want-nots genoemd.

Een tweede voorwaarde is bezit. Daarbij gaat het om materiële toegang tot het internet. Bij de huidige kijk op de digitale kloof, staat deze voorwaarde centraal. Maar het probleem van ongelijke internettoegang wordt niet opgelost door iedereen van een computer en de bijhorende programma’s te voorzien. Zoals eerder vermeld, zijn er op globaal niveau verschillen in internettoegang. De Westerse landen hebben een grote voorsprong wat betreft computerbezit en internettoegang in vergelijking met de ontwikkelingslanden. Op individueel niveau heerst er eveneens verschil. Zo hebben mensen met hoge opleidingen al sneller internettoegang dan mensen met lage opleidingen.

Een derde voorwaarde voor internettoegang zijn digitale vaardigheden. Dat zijn zowel operationele, strategische als informatievaardigheden. Operationele vaardigheden zijn capaciteiten die een individu moet bezitten om een computer en de bijhorende programma’s te kunnen gebruiken. Capaciteiten zoals het zoeken, selecteren en verwerken van gegevens behoren tot de informatievaardigheden. Ten slotte omvatten de strategische vaardigheden de capaciteiten om een computer en internet te gebruiken als een middel om de eigen positie te bevorderen. Informatie wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Dat doel kan gerelateerd zijn aan het werk, de opleiding of de vrije tijd. De strategische vaardigheden worden dan gebruikt om de eigen positie op het werk of binnen de studie te verbeteren (Van Dijk, 2003).

Een laatste voorwaarde is het gebruik van computers en internet. Brandtzæg, Heim en Karahasanovic (2011) stellen dat het internet voor verschillende mensen iets anders betekent en op verschillende manieren gebruikt wordt voor verschillende doeleinden. Zo zullen hoogopgeleiden anders gebruikmaken van het internet dan laagopgeleiden. Van Dijk (2003) kijkt bij het gebruik van het internet eveneens naar de gebruiksduur, de gebruikstoepassingen en de gebruikskosten. Hij stelt dat de gebruiksduur een indicatie is van het belang dat een bepaalde sociale categorie hecht aan internet of computergebruik. De gebruikstoepassingen geven aan welke toepassingen een bepaalde sociale categorie verkiest boven andere. En ten slotte wijzen de gebruikskosten op de telefoonkosten, kabelabonnementen en de computersoftware.

We kunnen dan stellen dat niet enkel de verdeling tussen individuen met internettoegang en individuen zonder toegang wijst op een digitale kloof. Er komt heel wat meer bij kijken dan enkel het bezit.

Zoals hierboven vermeld, staat niet iedereen even enthousiast tegenover het internet of computers in het algemeen. Sommigen vinden computers te moeilijk of hebben eenvoudigweg geen zin om zich met dergelijke zaken bezig te houden. Dit kan zijn om emotionele of rationele redenen. Mag de toegang tot het internet dan gelijkgesteld zijn aan andere mensenrechten zoals recht op leven? Niet iedereen haalt toch evenveel voordeel uit de informatie-technologie?

Internettoegang: recht van ieder mens?

Uit een peiling van GlobeScan in opdracht van de BBC in 2010, bleek dat vier van de vijf mensen het internet als een fundamenteel recht zien zoals vrijheid van meningsuiting of zuiver drinkwater (Tully, 2014). Bovendien vond meer dan 50% (van de 26.000 ondervraagden uit 26 landen) dat het internet nooit en door geen enkele regering mag gecontroleerd of gereguleerd worden. Dat waren voornamelijk inwoners uit Zuid-Korea, Nigeria en Mexico. Uit diezelfde peiling bleek ook dat het internet voornamelijk ervaren werd als informatiebron en in mindere mate als bron voor ontspanning.

“Toegang tot internet is een recht van ieder mens en mag daarom nooit worden afgesloten, ook niet vanwege schendingen van het auteursrecht of politieke onrust.” 

Dat concludeerde speciaal rapporteur Frank La Rue van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in 2011. Volgens La Rue heeft elke inwoner van elk land toegang tot het internet. Als landen hun inwoners die toegang ontzeggen, overtreden ze daarmee internationale verdragen en afspraken. La Rue stelt dat toegang tot het internet belangrijk is voor de vrijheid van meningsuiting. Zoals in eerdere blogposten, bevestigt deze stelling nogmaals dat het internet heel wat democratisch potentieel heeft.

In juli 2012 bevestigde de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties de internettoegang en online vrijheid van meningsuiting officieel tot rechten van de mens. Uit een recent onderzoek door de Centre for International Governance Innovation (november 2014) blijkt dat de meerderheid van de wereldburgers het hiermee eens is. 83% van de internetgebruikers ervaren betaalbare internettoegang als een mensenrecht. Het is niet verrassend dat burgers uit derde wereldlanden of inwoners van landen waar censuur heerst, internettoegang meer als mensenrecht achten.

Armoedebestrijding (2014). Is er werkelijk een digitale kloof? Geraadpleegd via http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_digitale_kloof.htm

4Vlaanderen (2011). Mediageletterdheid. Geraadpleegd via http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/media/bijlagen/2011-09-30-svrstudie2011-1-mediageletterdheid.pdf

Guariglia, J.D. (2011, 30 september). Breedband kan digitale kloof niet dichten. Mondiaal nieuws. Geraadpleegd via http://www.mo.be

Van Leemputten, P. (2008, 7 februari). Ontwikkelingslanden blijven zitten met digitale kloof. ZDNet. Geraadpleegd via http://www.zdnet.be

Cerf, V.G. (2012, 8 januari). Toegang tot het internet is geen mensenrecht. De Morgen. Geraadpleegd via http://www.demorgen.be/

Right to Internet access. (2010). In Wikipedia: de vrije encyclopedie. Geraadpleegd  op 15 december 2014, via http://en.wikipedia.org/wiki/Right_to_Internet_access

Wokke, A. (2011, 4 juni). VN: internettoegang is mensenrecht en mag nooit worden afgesloten. Geraadpleegd via http://tweakers.net/nieuws/74865/vn-internettoegang-is-mensenrecht-en-mag-nooit-worden-afgesloten.html

Brandtzæg, P. B., Heim, J., & Karahasanović, A. (2011). Understanding the new digital divide: A typology of Internet users in Europe. International Journal of Human – Computer Studies, 69(3), 123-138. doi: 10.1016/j.ijhcs.2010.11.004

Gunkel, D.J. (2003). Second thoughts: toward a critique of the digital divide. New Media & Society, 5(4), 499-522. doi: 10.1177/146144480354003

James, J. (2008). The Digital Divide Across All Citizens of the World: A New Concept. Social Indicators Research, 89(2), 275-282. doi: 10.1007/s11205-007-9156-9

Skepys, B. (2012). Is there a human right to the Internet? Journal of Politics and Law, 5(4), 15-29. doi: 10.5539/jpl.v5n4p15

Steyaert, J., & Gould, N. (2009). Social work and the changing face of the digital divide. British Journal of Social Work, 39, 740–753. doi: 10.1093/bjsw/bcp022

Tully, S. (2014). A human right to access the Internet? Problems and prospects. Human Rights Law Review, 14, 175-195. doi: 10.1093/hrlr/ngu011

Van Dijk, J.A.G.M. (2003). De digitale kloof wordt dieper: Van ongelijkheid in bezit naar ongelijkheid in vaardigheden en gebruik, SQM en Infodrome @ United Knowledge, Den Haag/Amsterdam. Geraadpleegd, December 12, 2014: http://www.gw.utwente.nl/

Wicker, S.B., & Santoso, S.M. (2013). Access to the internet is a human right: Connecting Internet access with freedom of expression and creativity. Communications of the ACM, 56(6), 43-36. doi: 10.1145/2461256.2461271

Social media revolution

Schermafbeelding 2014-12-15 om 21.28.42

In Westerse landen heeft het internet heel wat democratisch potentieel. Het is een medium van vrije meningsuiting en burgers kunnen met elkaar communiceren. Maar in de Arabische Wereld is het een ander verhaal. Daar wordt het internet voornamelijk aanschouwd als een medium van tegenspraak. In landen zoals Egypte en Tunesië, waar de machthebbers het reilen en zeilen van de traditionele media in handen hebben, is het internet een toevluchtsoord voor dissidenten en opposanten. Het World Wide Web vormt er een plek waar iedereen, die het oneens is met de praktijken van de overheid, zijn hart kan luchten. En dat zint de overheid niet altijd. Zo probeerde de Egyptische overheid al jaren de zogenaamde blogosfeer aan banden te leggen door bloggers een licentieaanvraag op te leggen. De autoriteiten controleerden er bovendien alle televisie- en radioprogramma’s. De enige manier om de eigen mening uit te drukken was via het internet. Egyptische burgers gebruikten het internet ook om informatie te verzamelen en om te protesteren.

Door het World Wide Web verwerkten Arabische burgers de informatie, die hen door de overheid werd aangereikt, niet langer passief. Het werd geleidelijk duidelijk dat het internet ook gebruikt kon worden om sociaal-politieke veranderingen teweeg te brengen. Heel wat burgers waren het dan ook oneens met overheidspraktijken in hun land. Via het internet drukte men onvrede uit en riep men mensen op tot protestacties. Deze golf van protestacties in de Arabische Wereld wordt ook wel de Arabische Lente genoemd.

Saïd en Bouazizi

Schermafbeelding 2014-12-15 om 20.27.046 juni 2010 was een aanzet tot een golf van protestacties. Toen werd in Egypte Khaled Saïd, een jonge computerprogrammeur, door twee politieagenten op straat doodgeslagen. De politie beweerde destijds dat hij zich bij zijn arrestatie verzet had, maar in werkelijkheid beschikte Saïd over beelden van illegale praktijken van de politie. Foto’s van zijn lijk werden massaal via de sociale netwerksite Facebook de wereld ingestuurd. Al snel werd de Facebookgroep We are all Khaled Said opgericht. De groep maakte van Saïd een revolutionair icoon. Zijn dood leidde bovendien tot talrijke protesten tegen het regime van president Mubarak. Via Facebook werden protesten georganiseerd en werden burgers opgeroepen tot participatie. Maar opp1-300x184 de dag dat er grote opstanden gepland waren, sloot de regering het internetverkeer in Egypte volledig af. De Egyptische bevolking werd als het ware van de rest van de wereld afgesloten. Door de enige communicatiekanalen van opposanten uit te schakelen, werd het protest echter alleen maar aangewakkerd. De oppositie had nog maar een doel: het regime van president Mubarak ten val brengen.

800px-tunisia_unrest_-_voa_-_tunis_14_jan_2011_2

In Tunesië werd het internet op een gelijkaardige manier gehanteerd. Op 17 december 2010 stak straathandelaar Mohammed Bouazizi zichzelf in brand als vorm van protest tegen de corruptie van de overheid, de hoge werkloosheidsgraad en het brutale handelen van de Tunesische politie. Zijn dood markeerde het officiële begin van de Arabische Lente en leidde tot protesten tegen het bewind van president Ben Ali. Via het internet, en meer bepaald via sociale netwerksites zoals Twitter en Facebook, werden mensen opgeroepen om deel te nemen aan de opstanden. Deze opstanden kregen dan ook wel de naam van ‘sociale mediarevolutie’. Bovendien is door deze gebeurtenis de belangstelling rond het gebruik van sociale media toegenomen.

In landen zoals Egypte en Tunesië waar weinig vrije meningsuiting en persvrijheid heersen,  kan het internet een belangrijke rol spelen. Via de sociale media kon de Arabische bevolking haar stem laten horen en haar eigen kijk geven op de gebeurtenissen. Kassim (2012) stelt dat Arabische activisten sociale netwerken gebruiken om hun mening te uiten over de onrechtvaardige praktijken van de overheid. Door middel van deze sociale media zijn Arabische activisten erin geslaagd genoeg macht te verwerven om de dictatuur omver te werpen. Daarnaast geven sociale media de Arabische burgers het gevoel dat ze niet alleen zijn, dat er anderen zijn die de brutaliteit van de regering eveneens ervaren. Tijdens de Arabische Lente waren sociale media dan ook onmisbaar. Ze hebben het revolutieproces versneld en sociale en politieke mobilisatie mogelijk gemaakt (Salvatore, 2013). Burgers konden zich via sociale media sneller verenigen en elkaar aanzetten tot actie. In landen zoals Egypte, Tunesië en Jemen, hebben sociale media dan ook bijgedragen tot de organisatie van talrijke protestacties.

Tudoroiu (2014, p. 346) haalt een citaat van een Egyptische activist aan over het gebruik van sociale media: “We use Facebook to schedule the protests, Twitter to coordinate, and YouTube to tell the world.” Nieuwe technologieën zoals het internet, ook sociale media, en mobiele telefoons hebben een belangrijke rol gespeeld in de organisatie en verspreiding van protest. Activisten die streefden naar politieke en sociale verandering hanteerden deze technologieën om netwerken op te bouwen en politieke actie te organiseren. De sociale media die tijdens de Arabische Lente het meest gebruikt werden, waren Facebook en Twitter.

El Amrani (2011, geciteerd in De Dobbelaer, 2012) stelt dat Egyptische Twittergebruikers tussen januari 2011 en maart 2011 zo’n 15.000 Twitterberichten over de Arabische Lente de wereld instuurden. Ook het gebruik van Facebook was prominent aanwezig. Volgens Aiello (2011, geciteerd in De Dobbelaar, 2012) creëert Facebook een wereldwijd netwerk waardoor een groot publiek bereikt kan worden. Bovendien kan de sociale netwerksite burgers aanzetten tot participatie. Tijdens de golf van protestacties werd Facebook dan ook op die manier gebruikt. Hierdoor werd de Arabische Lente al snel omgedoopt tot een ‘Facebook revolutie’ (Reardon, 2012).

Sociale media: oorzaak Arabische Lente?

Dat sociale media zoals Facebook en Twitter de Arabische Lente een handje geholpen hebben? Zoveel is zeker. Arabische overheden controleerden de traditionele media waardoor de bevolking toevlucht vond in sociale media. Door de talrijke communicatiemogelijkheden die het internet met zich meebracht werd de bevolking zich bovendien bewust van de ongehoorde praktijken van de machtshebbers. Hun onvrede uitten de burgers bijgevolg via protestacties. Maar zijn sociale media de enige oorzaak? Neen, nog twee andere factoren speelden een rol.

Ten eerste kampten de Arabische landen met een hoge werkloosheidsgraad. Volgens cijfers van The Economist was in 2011 in Tunesië alleen al 18% werkloos. Onder de jongeren met universitaire diploma’s bereikte de werkloosheidsgraad zelfs 30%. In Egypte was dat in 2011 12% (CIA World Factbook, 2012). Mnasri (2011) stelt dat Arabische overheden steeds meer werkgelegenheid beloven maar het merendeel daarvan gaat rechtstreeks naar de elite. De onderste lagen van de bevolking maken hierdoor nauwelijks kans op een job. In de Arabische landen was dit dan ook een van de aanleidingen voor protest.

Ten tweede was er heel wat corruptie (Mnasri, 2011). Daarbij gaat het voornamelijk om economische factoren, meer bepaald de oligarchie en bureaucratie. Het oligarchische systeem creëerde een sterke bureaucratie waardoor het politieke leven en de verdeling van rijkdom geregeld was. De macht lag bovendien bij een beperkte elite. En de onderste lagen van de bevolking werden daarbij volledig buiten beschouwing gelaten. Ook deze factor lag mede aan de basis van de opstanden.

De Arabische Lente heeft dus verandering teweeggebracht. Zo zijn in Tunesië en Egypte de dictators van hun troon gestoten. Maar zijn de Arabische landen werkelijk op weg naar een democratie zoals wij die kennen? In Europa waren er ook heel wat protesten nodig om tot het ontstaan van een democratie te komen en nu gebeurt hetzelfde in de Arabische wereld. Volgens Olivier Pierre-Louveaux van de Verenigde Naties heeft Tunesië zich al bewezen: “Democratie vraagt tijd en elk land hanteert daarbij zijn eigen ritme. Maar Tunesië heeft bewezen dat de regio geen autoritair regime nodig heeft.” Bij de eerste verkiezingen in 2011 waren de Islamitische partijen de grote winnaars, maar nu zijn dat de meer democratische partijen. Het land bevindt zich dus volop in een democratiseringsproces. In Egypte ziet het er echter minder rooskleurig uit. Hoewel de nieuwe grondwet democratischer is en het land bevrijd is van een religieuze anarchie, heeft het leger daar nog steeds de bovenhand.

Referenties

Bouchrika, W. (2014, 30 oktober). ‘Tunesië heeft bewezen dat Arabische landen geen dictatuur nodig hebben’. Knack. Geraadpleegd via http://www.knack.be

De Dobbelaer, R. (2012). Brongebruik bij de Vlaamse commerciële en openbare omroep omtrent de berichtgeving over de Arabische Lente van 2011.

Kassim, S. (2012). Twitter Revolution: How the Arab Spring Was Helped By Social Media. Geraadpleegd via http://mic.com/articles/10642/twitter-revolution-how-the-arab-spring-was-helped-by-social-media

Mnasri, C. (2011). Tunesia: The People’s Revolution. International Socialism, 130, 19-26.

Reardon, S. (2012). Social revolution? It’s a myth. New Scientist, 214(2859), 24. doi: 10.1016/S0262-4079(12)60889-6

Salvatore, A. (2013). New media, the “Arab Spring,” and the metamorphosis of the public sphere: Beyond Western assumptions on collective agency and democratic politics. Constellations Volume, 20(2), 217-228. doi: 10.1111/cons.12033

Tudoroiu, T. (2014). Social media and revolutionary waves: The case of the Arab Spring. New Political Science, 36(3), 346-365. doi: 10.1080/07393148.2014.913841

Wat is jouw verhaal?

Bovenstaand filmpje handelt over de kracht van storytelling. Maar wat is storytelling nu precies? Storytelling betekent letterlijk ‘het vertellen van een verhaal’ en is een eeuwenoude traditie. Waar is de tijd dat mama en papa ons verhaaltjes voorlazen voor het slapengaan? Storytelling, we zijn er als het ware mee opgegroeid. Maar ook bedrijven maken gebruik van storytelling voor marketingdoeleinden. Ze brengen dan het verhaal achter het merk of vertellen aan hun klanten over een bepaalde gebeurtenis of ervaring. 

Digital storytelling

Met de opkomst van van het internet, is de term digital storytelling ontstaan. Callens en Elen (2009) stellen dat digital storytelling omschreven kan worden als een moderne manifestatie van de ‘oude kunst’ om verhalen over te brengen. Bij digital storytelling ga je gebruikmaken van digitale tools om je verhaal te vertellen. Zo is YouTube een van de eerste digitale tools die daarvoor gebruikt werd. Op de site kan iedereen gratis video’s plaatsen, bekijken en delen met andere YouTube-gebruikers. Naast professionele uitgevers die er muziek of reclame publiceren, bevat de site ook heel wat user-generated content. Gewone burgers maken filmpjes over het alledaagse leven en vertellen zo hun (levens)verhaal op YouTube. Waar vroeger verhalen van mond tot mond verder verteld werden, gebeurt dat nu van sociale netwerksite tot sociale netwerksite. We vertellen als het ware verhalen in een virtuele omgeving en niet in een fysieke omgeving. Ook Storify is een voorbeeld van digital storytelling.

afbeelding

Verhalen vertellen met Storify

Op de website van Storify wordt de tool als volgt omschreven:

Storify is the easiest way to find, collect, and share what people are saying all over the web. Join top companies, brands, and agencies as well as millions of userson the best platform for leveraging social media.

Storify zag voor het eerst het levenslicht in 2010 en werd in april 2011 opengesteld voor het grote publiek. Leuk weetje: Het is … Belgisch! De tool werd ontwikkeld door niemand minder dan de Belg Xavier Damman, die in 2009 naar Silicon Valley trok met het idee dat stemmen op sociale media een plaats verdienen in de mainstream media. Deze visie vormt dan ook de basis van Storify. De tool is intussen uitgegroeid tot een bekende tool binnen de online media. Nu denk je waarschijnlijk “Weer een zoveelste online media tool?” Neen, Storify is anders. Maar wat maakt de tool dan zo speciaal? Wel, Storify stelt je in staat om verschillende informatie-eenheden op Twitter, Facebook en andere media samen te brengen in één coherent verhaal. Zo kan je bijvoorbeeld blogartikels, tweets, foto’s of video’s toevoegen in je verhaal.


“Ons product helpt je om verhalen te vertellen” – Xavier Damman

Ook Laire, Casteleyn en Mottart (2012) omschrijven Storify als een manier om een verhaal te schrijven door tekst toe te voegen aan reeds bestaande informatie, ontleend aan verschillende sociale netwerken. Vervolgens kan je je afgewerkt verhaal ook delen op Facebook, Twitter of op je eigen website. Daarnaast kan je bij het publiceren van je verhaal de gebruikte bronnen op de hoogte brengen. Hierdoor wordt een verhaal des te sneller verspreid.

Storify en journalisten

Volgens Palomo (2014) is Storify een tool die participatieve journalistiek mogelijk maakt. Via deze tool kan de journalist gemakkelijker burgers betrekken bij het nieuwsproductieproces omdat de inhoud die van sociale media wordt geplukt, gebruikt wordt om verhalen op te stellen. De journalist kan dus nieuwsberichten creëren door gebruik te maken van tweets, Facebookberichten, Instagram-foto’s of YouTube-videos. Hierdoor kan de journalist eenzelfde gebeurtenis vanuit verschillende invalshoeken bekijken en kan hij het nieuws zo volledig mogelijk vertellen. Heel wat grote nieuwsorganisaties gebruiken de tool al. Zo gebruikte de Canadese nieuwsorganisatie CBC News Storify om te rapporteren over de rellen in Londen in 2011.

Schermafbeelding 2014-12-03 om 13.25.51

Het gebruik van Storify bij crisiscommunicatie: treinramp in Wetteren

Via sociale media wordt ons heel wat informatie aangereikt. Het is daarbij heel moeilijk om na te gaan welke informatie al dan niet relevant is. Sociale media kunnen ons helpen om een grote hoeveelheid aan berichten te herleiden tot een relevante informatiestroom. In crisissituaties kunnen dergelijke media dan ook ideaal zijn om de burger de juiste en meest relevante informatie te verschaffen. Zeker in de beginfase van een ramp, wanneer er niet onmiddellijk duidelijk gecommuniceerd kan worden, kunnen sociale media een meerwaarde bieden.

Zo werd bij de treinramp in Wetteren van 4 mei 2013 gebruik gemaakt van de online tool Storify. Die dag gebruikten enkele burgers de tool om mensen te informeren over de ramp. Ze haalden daarvoor tweets en afbeeldingen van andere sociale netwerksites en brachten alles samen in een (beeld)verhaal. Op die manier kregen andere mensen een duidelijk en relevant overzicht van de gebeurtenissen.

Schermafbeelding 2014-12-03 om 14.28.08

Schermafbeelding 2014-12-03 om 14.29.04

Conclusie: journalistieke storytelling

Storytelling, real of digitaal, het is én blijft een belangrijke traditie. Een handige tool om online verhalen te vertellen is Storify. Deze tool stelt je in staat om op een originele maar gemakkelijke manier een gebeurtenis over te brengen. Zoals hierboven reeds vermeld, wordt Storify niet alleen gebruikt door de grotere nieuwsorganisaties maar ook door de gewone burger. De verzameling van talrijke tweets, Facebookberichten en afbeeldingen, samengebracht op eenzelfde plaats in eenzelfde verhaal, stelt journalisten in staat om een bepaalde gebeurtenis zo concreet mogelijk weer te geven. Voor journalisten kan het dus een belangrijke tool zijn om nieuws te vergaren en te verspreiden.

Referenties

Brugghemans, B. (2012). Treinongeval Wetteren. Geraadpleegd via http://storify.com/BertBrugghemans/treinongeval-wetteren

Watters, A. (2010). Creating digital stories with Storify and Intersect. Geraadpleegd via http://hackeducation.com/2010/09/30/creating-digital-stories-with-storify-and-intersect/

Doe-het-zelf-verhalen. (2013, 3 september). NRC Handelsblad. Geraadpleegd via http://www.nrc.nl

Storify. (2012, 20 juni). De Buitenlandredactie. Geraadpleegd via  http://debuitenlandredactie.nl/2012/06/de-toolbox-storify/

Calens, J.C., & Elen, J. (2009). Digital storytelling, de ‘Lou Reed’ onder de onderwijsmethodieken? Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 30(2), 22-25. Geraadpleegd via http://velov.wordpress.com

Laire, D., Casteleyn, J., & Mottart, A. (2012). Social Media’s Learning Outcomes within Writing instruction in the EFL Classroom: Exploring, Implementing and Analyzing Storify. Social and Behavioral Sciences, 69(1), 442-448. doi: 10.1016/j.sbspro.2012.11.432

Morrissey, B.S. (2011). Storify uses social media to help you share stories that matter.The Writer, 124(11), 10. Geraadpleegd via http://www.proquest.com/

Palomo, B. (2014). New information narratives: the case of Storify. Hipertext.net [online], 12. Geraadpleegd via http://www.upf.edu/hipertextnet/

#Twittersphere

Twitter_bird_logo_2012

Het blauwe vogeltje van Twitter: iedereen kent het intussen wel. Twitter zag in maart 2006 het levenslicht en in juli 2006 was de sociale netwerksite klaar voor het grote publiek. Inmiddels is Twitter een van de grootste sociale mediasites ter wereld met miljoenen gebruikers per dag. Ook heel wat publieke figuren zoals Oprah Winfrey maken gretig gebruik van de sociale netwerksite. Via Twitter worden berichten van maximaal 140 karakters de wereld ingestuurd. Berichten op Twitter worden ook wel tweets genoemd en kunnen zowel openbaar als binnen het netwerk van een volger gedeeld worden. Sinds de lancering ontwikkelden Twittergebruikers een eigen omgangstaal zoals de hashtag of het ‘@-teken’, zodat ze onderling op een snelle manier met elkaar kunnen communiceren. Twitter is dus een real-time informatienetwerk waarbij een snelle overdracht van berichtgeving centraal staat.

Twitter en nieuwsorganisaties

Sociale netwerksites zoals Twitter zijn belangrijk in het digitale tijdperk van vandaag. Twittergebruikers delen heel wat informatie met elkaar en communiceren onderling over bepaalde gebeurtenissen of trends. Twitter wordt echter niet enkel gebruikt voor persoonlijke communicatie. Binnen het veranderde medialandschap wordt ook het sociale aspect van nieuws belangrijker. Nieuwsorganisaties moeten via Twitter gebruikers betrekken bij het nieuwsproces. Ze kunnen er belevenissen meepikken en inspiratie opdoen voor mogelijke nieuwsberichten. Het nieuwsproces is niet langer iets van de nieuwsorganisatie alleen maar wel een samenwerking tussen nieuwsorganisatie en burger. Daarnaast heeft elke nieuwsorganisatie de missie om haar burgers te informeren over bepaalde gebeurtenissen en nieuwsfeiten. Twitter kan hierbij dan ook optreden als de ideale verspreidingstool van nieuws. Twitter is dus hét middel bij uitstek om samen te werken, ideeën te delen en nieuws uit te dragen.

“There is a plane in the Hudson”

hudsoncrash

Op 15 januari 2009 verscheen bovenstaande tweet op Twitter. De tweet werd de wereld ingestuurd door Janis Krums, een doodgewone Amerikaan én Twittergebruiker. De jongeman plaatste een foto van de US Airways vliegtuigcrash in de Hudson River op de sociale netwerksite. De foto werd sindsdien meer dan 43.000 keer bekeken. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje en precies 32 minuten na het plaatsen van de foto, werd Krums gecontacteerd door de Amerikaanse nieuwszender MSNBC voor een live interview.

Dit voorbeeld toont aan dat Twitter een ideale nieuwsbron kan zijn voor nieuwsorganisaties. Nieuwsorganisaties kunnen namelijk informatie meepikken en gebruiken als basis voor een nieuwsbericht. Daarnaast is dit een perfecte illustratie van de samenwerking tussen nieuwsorganisatie en burger.

Twitter en Facebook

Twitter en Facebook zijn twee van de meest populaire sociale netwerksites ter wereld. Facebook werd in 2004 gelanceerd en telt vandaag de dag miljoenen actieve gebruikers. De sociale netwerksite wordt voornamelijk door bedrijven gebruikt als marketinginstrument. Facebookgebruikers kunnen de officiële Facebookpagina van een bedrijf liken waardoor ze hun toestemming geven om berichten van het bedrijf te ontvangen.

Twitter wordt voornamelijk gebruikt om connecties op te bouwen met andere Twittergebruikers. Dit gebeurt door gebruikers te volgen. Als er eenmaal een connectie is opgebouwd, kan een Twittergebruiker real-time berichten zien van de persoon die hij of zij volgt. De sociale netwerksite is bovendien eenvoudig te gebruiken. Gebruikers kunnen altijd en overal berichten op Twitter plaatsen. Het grootste verschil tussen Twitter en Facebook is dat Twitter voornamelijk de nadruk legt op het lezen en plaatsen van Twitterberichten. Facebook daarentegen biedt de gebruiker naast het liken van bedrijfspagina’s ook andere functies aan zoals spelletjes spelen.

Survival of the fittest

Door de opkomende populariteit van sociale netwerksites zoals Twitter, zullen heel wat journalistieke praktijken in de toekomst in toenemende mate online plaatsvinden. In het digitale tijdperk van vandaag doen steeds meer nieuwsconsumenten beroep op sociale netwerksites zoals Twitter om op de hoogte te blijven van de laatste nieuwtjes uit hun directe of indirecte omgeving. Het publiek dat ooit tevreden was met de traditionele media, eist nu van nieuwsorganisaties dat de inhoud aangepast wordt aan hun eigenlijke wensen en behoeften. Nieuwsorganisaties zullen dus Twitter en andere sociale netwerksites moeten integreren in het nieuwsproductieproces, willen ze in de toekomst winstgevend blijven.

twitterpost

Referenties

Couwenbergh, H. (2011). De échte geschiedenis van hoe Twitter ooit begon. Geraadpleegd via http://twittermania.nl/2011/04/de-chte-geschiedenis-van-hoe-twitter-ooit-begon/

Poort, F. (2014). De oorsprong, kracht en toekomst van Twitter. Geraadpleegd via http://www.nutech.nl/internet/3620805/oorsprong-kracht-en-toekomst-van-twitter.html

Langer, E. (2014).The five-year anniversary of Twitter’s defining moment. Geraadpleegd via http://www.cnbc.com/id/101336675

Armstrong, C.L., & Gao, F. (2010). Now tweet this: How news organizations use Twitter. Electronic News, 4(4), 218-235. doi: 10.1177/1931243110389457

Hermida, A. (2010). Twittering the news: The emergence of ambient journalism. Journalism Practice4(3), 297-308. doi: 10.1080/17512781003640703

Kwak, H., Lee, C., Park, H., & Moon, S. (2010). What is Twitter, a social network or a news media? Proceedings of the 19th international conference on World wide web, 26-30 april, 2010, Raleigh, North Carolina, USA

Lysak, S., Cremedas, M., & Wolf, J. (2012). Facebook and Twitter in the newsroom: How and why local television news is getting social with viewers? Electronic News, 6(4), 187-207. doi: 10.1177/1931243112466095