De media zitten in een serieuze dip (De Graeve, 2014). Dit is grotendeels te wijten aan de opkomst van sociale media. Hebben we dan eigenlijk nog traditionele media en professionele journalisten nodig? Natuurlijk. Waarom? Wel, omdat nieuwe media voornamelijk artikelen van oude traditionele media hanteren. Denk bijvoorbeeld aan de talrijke berichten van De Standaard op je newsfeed van Facebook. Daarnaast verandert het mediagebruik heel langzaam. Nieuwsconsumenten grijpen nog altijd terug naar het grote televisiescherm of de papieren krant en in mindere mate geven zij de voorkeur aan sociale media.
Ook journalisten zijn niet altijd even opgezet met de opkomst van sociale media. Opgenhaffen en Scheerlinck (2014) stellen dat “The general trend is that across the globe, more and more journalists have become active on social media, although it is certainly not the case that every reporter is convinced of their usefulness.” Volgens Lewis (2012, geciteerd in Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014) krijgen traditionele nieuwsorganisaties te maken met de opkomst van een meer participatieve en sociale vorm van journalistiek, gekenmerkt door een doe-het-zelf cultuur. En net die cultuur vormt een uitdaging voor het journalistieke principe van check & double check. Journalisten staan dus wat wantrouwig tegenover die nieuwe media. Ze nemen dan ook een conservatieve houding aan. Dit om verschillende redenen (De Graeve, 2014). Ten eerste hebben journalisten een ethische component in hun job. Ze moeten waarheidsgetrouw berichten. Dit zorgt ervoor dat ze niet onmiddellijk gaan experimenteren met nieuwe technologieën binnen hun vak. Ze menen dat oude manieren van berichtgeving belangrijk zijn, willen ze geloofwaardig overkomen bij het publiek. Een tweede reden is de deadline. Het journalistieke product moet op tijd af zijn. Door te experimenteren met nieuwe media, bestaat de kans dat de journalist zijn deadline misloopt. Hierdoor hebben journalisten de neiging om de meer gevestigde werkwijze van rapportering te hanteren en zo de deadline te halen. Ten derde zijn nieuwe media volgens journalisten tijdrovend. Als je bijvoorbeeld een nieuwe smartphone koopt of een nieuwe tablet, dan moet je daar eerst verschillende programmaatjes op installeren vooraleer je er werkelijk iets mee kan doen. Maar journalisten hebben daar de tijd niet voor. Een laatste reden is de transparantie van sociale media. De journalistieke werkwijze is grotendeels gebaseerd op het principe van discretie. Hierdoor vermijdt de journalist dat de concurrentie met de scoop gaat lopen. Sociale media daarentegen zijn transparant van aard. Iedereen kan alles zien en lezen.
Gebruiken journalisten sociale media?
Uit een onderzoek van communicatiebureau Quadrant Communications (2012) bij 330 Belgische journalisten naar het gebruik van sociale media, blijkt dat journalisten steeds vaker sociale netwerksites, zoals Facebook en Twitter, professioneel gebruiken. 51 procent van de respondenten geeft aan Twitter te gebruiken voor professionele doeleinden. In 2010 was dit slechts 18 procent. Facebook wordt door 64 procent van de ondervraagden professioneel gebruikt, terwijl dit in 2010 26 procent was. Ook Lysak, Cremedas en Wolf (2012) hebben onderzoek gedaan naar het gebruik van sociale media en dat bij 129 lokale televisienieuwsorganisaties in de Verenigde Staten. Uit het onderzoek blijkt dat 98 procent van de respondenten Facebook gebruikt en 97 procent gebruikt Twitter. De sociale netwerksites worden zowel door de nieuwsredacties als door de individuele journalisten van de nieuwsorganisaties gebruikt en dat voornamelijk om nieuws te verzamelen. Daarnaast wordt bij de individuele journalisten verder een onderscheid gemaakt tussen het professioneel Twitteraccount en het persoonlijk Twitteraccount. Volgens Lysak, Cremedas en Wolf (2012) hebben 46% van de ondervraagde journalisten zowel een professioneel als een persoonlijk Twitteraccount, 13% heeft enkel een professioneel Twitteraccount en 11% enkel een persoonlijk Twitteraccount. Bovendien wordt het persoonlijk Twitteraccount voornamelijk gezien als een vorm van personal branding.
Er vindt dus duidelijk een stijging plaats van het gebruik van sociale media binnen het journalistieke werkveld. Ook het onderzoek van Lariscy, Avery, Sweetser en Howes (2009) naar de rol van sociale media binnen de bronnenmix van de journalist, toont dit aan. Zo vindt 31,5 procent van de ondervraagde journalisten dat sociale media belangrijk zijn voor hun werk. Toch is er ook heel wat onduidelijkheid over het sociale mediagebruik. Denk hierbij aan het gebrek aan richtlijnen. Uit het onderzoek van Quadrant Communications (2012) blijkt dat 78% van de respondenten van de redactie geen richtlijnen heeft gekregen over de manier waarop ze sociale media moeten gebruiken.
Opgenhaffen en Scheerlinck (2014, p. 729) stellen dat er bezorgdheid heerst “among news organizations about the use of Twitter by journalists. On the one hand, they encourage their journalists to become active on Twitter and to promote the news medium and the articles that are published in order to generate traffic to the site; on the other hand, they are afraid that journalists will break news too early or tweet ill-thought-out things, bringing their objectivity (and that of the medium) into discredit.”
Binnen nieuwsredacties vinden heel wat discussies plaats over wat wel en niet mag op sociale netwerksites (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014). Een aantal nieuwsorganisaties hebben dan ook richtlijnen opgesteld waarin aanbevelingen en regels zijn opgenomen die hulp moeten bieden bij het gebruik van sociale netwerksites zoals Facebook en Twitter. Zo heeft het Britse persbureau Reuters op 10 maart 2010 specifieke richtlijnen voor het gebruik van sociale media opgesteld. Deze richtlijnen zijn terug te vinden in het Handbook of Journalism (Reuters, 2012).
Het Amerikaanse persbureau Associated Press (AP) heeft eveneens duidelijke richtlijnen met betrekking tot het gebruik van sociale netwerksites door journalisten. Het bureau stelt in zijn richtlijnen dat verslaggevers aangemoedigd worden om actief te zijn op verschillende sociale media. Deze media vormen immers een belangrijk instrument voor nieuwsgaring en -verspreiding. Wanneer de journalist zijn Twitteraccount of Facebook-account gebruikt voor professionele doeleinden, moet altijd duidelijk zijn dat hij werkt voor AP.
Ook in België hanteren steeds meer nieuwsorganisaties richtlijnen voor sociale media (Opgenhaffen & Scheerlinck, 2014). Zo hanteert de openbare omroep VRT een leidraad die stelt dat sociale media versterkend en constructief kunnen zijn en kunnen bijdragen tot een positief imago. Daarnaast is volgens de VRT het recht op vrije meningsuiting vanzelfsprekend voor sociale media maar werknemers mogen er geen persoonlijke conversaties voeren. De journalist moet dus voorzichtig zijn in het uiten van zijn mening want zijn mening kan het vertrouwen in de neutraliteit van de openbare omroep schaden. Ook moet de journalist met respect communiceren over collega’s en hun werk. De VRT stelt dat de principes die van toepassing zijn op massamedia, ook gelden voor sociale media: wat niet geschreven wordt in een krantenartikel, wordt ook niet geschreven op Twitter of Facebook (VRT, 2012).
Volgens Peter Horrocks, voormalig hoofd van de BBC nieuwsdienst, kunnen journalisten het gebruik van sociale media niet langer omzeilen: “If you don’t like it, if you think that level of change or that different way of working isn’t right for me, then go and do something else, because it’s going to happen. You’re not going to be able to stop it.”
Hoe ziet de toekomst eruit?
“Ik zie u”
Het “discrete”, dat de journalistiek voorheen kenmerkte, wordt steeds meer bewust overboord gegooid (De Graeve, 2014). Vandaag de dag worden op sociale platformen zoals Twitter op Facebook niet enkel artikels gepubliceerd en toegelicht maar ook daadwerkelijk gemaakt. Steeds vaker vinden er conversaties plaats tussen journalist en woordvoerder, die later gebruikt worden in een artikel. Toch verlopen die conversaties soms moeizaam. Op sociale netwerksites kan iedereen namelijk lastige of vervelende vragen stellen. Als journalist of woordvoerder is het dan ook moeilijk om deze niet te beantwoorden omdat dan de indruk wordt gegeven dat men iets verbergt. Zinnetjes zoals “Daar kan ik mij niet over uitspreken” worden dus best vermeden. Bovendien moeten journalisten en woordvoerders zich bewust zijn dat sommige conversaties plaatsvinden en plein public. Naast luisteren, gaat het publiek nu ook actief deelnemen aan die conversaties.
Iedereen is woordvoerder
Het vinden, volgen en contacteren van alternatieve woordvoerders is nog nooit zo makkelijk geweest. Op sociale media kunnen immers connecties ontstaan tussen journalisten en werknemers van bedrijven. Het zijn dus niet altijd traditionele woordvoerders die in gesprek treden met journalisten. Alternatieve woordvoerders worden meestal ook interessanter en betrouwbaarder geacht dan traditionele woordvoerders. In tegenstelling tot officieuze woordvoerders zijn officiële woordvoerders bij negatief nieuws vaak moeilijk te bereiken, niet gemotiveerd en te voorzichtig in het meedelen van informatie (De Graeve, 2014).
Bye bye deadlines
Jo Caudron meent in zijn boek Media Morgen dat deadlines in de toekomst zullen verdwijnen door het veranderde mediagebruik. Hij stelt daarbij de vraag “Wat bepaalt de deadline?” Dat kan de gebruikte technologie zijn. Zo moet een krant eerst gedrukt worden vooraleer hij gepubliceerd kan worden. De drukpers bepaalt dus de deadline. Oftewel is de deadline een afspraak binnen een nieuwsorganisatie. Zo wordt op televisie afgesproken om om 19u het journaal te brengen. Volgens Caudron moeten traditionele media zoals dagbladen en tijdschriften een constante stroom aan informatie leveren. Want wij, als nieuwsconsumenten, zijn een constante stroom van informatie gewoon. Kijk maar naar de grote hoeveelheid informatie die we via Facebook, Twitter en andere sociale media verkrijgen.
Maar volgens De Graeve (2014) zijn deadlines nodig. Hij stelt dat er zonder deadlines ook geen artikels of reportages zullen zijn. Want als je een journalist een opdracht geeft zonder deadline, blijft hij doorwerken en heb je uiteindelijk geen afgewerkt product. Deadlines zijn er en zullen ook in de toekomst blijven bestaan, ook voor nieuwe media. Neem nu bijvoorbeeld Humo. Het weekblad zal vanaf januari enkel op zaterdag digitaal verschijnen.
Leger aan medewerkers door sociale media
Het geheime wapen van een ervaren journalist is ongetwijfeld zijn adresboekje. Toch gaat door tijdsgebrek het gebruik ervan achteruit. Volgens De Graeve (2014) kunnen sociale media dat voor een deel compenseren. Hoe? Door contacten op Twitter of Facebook in te schakelen. Wie regelmatig een interessante tweet of status-update plaatst, kan een netwerk van volgelingen uitbouwen. Deze volgelingen kunnen de journalist vervolgens helpen. De journalist kan hen bijvoorbeeld vragen of ze iets weten over een bepaald onderwerp maar ook of ze iemand kennen die er iets over weet. Zo zocht de redactie van Telefacts via Twitter naar mensen die hun avondrituelen wilden meedelen.
BJ’s a.k.a. Bekende Journalisten
Volgens De Graeve (2014) kunnen journalisten die een netwerk hebben uitgebouwd op sociale media, deze media ook gebruiken als promotiemiddel voor de eigen zender of publicatie. Bovenstaande tweet is hier een voorbeeld van. Op die manier kan de journalist (of redactie) een fanbase opbouwen. Toch is het niet allemaal positief. Lezers die kritiek willen uiten op wat er in de media verschenen is, kunnen dat nu ook publiekelijk doen via sociale media. Het is dan de taak van de journalist om zorgvuldiger te werk te gaan want alles wat hij zegt, kan commentaar uitlokken.
#unconfirmed
Soms plaatst een journalist een nieuwtje op Twitter, nog voor hij de informatie gecheckt heeft. Pas nadat de informatie gecheckt is, wordt bepaald of het nieuwtje al dan niet gepubliceerd kan worden. Jo Caudron haalt in zijn boek Media Morgen aan dat bij dergelijke nieuwtjes de hashtag #unconfirmed geplaatst wordt. De journalist gebruikt Twitter om het nieuws te “claimen”. Toch is deze hashtag geen excuus om elk gerucht te publiceren (De Graeve, 2014).
Waarom?
Journalisten zien steeds meer potentieel in sociale media. Nieuws op sociale media verspreidt zich meestal als een lopend vuurtje. Traditionele media kunnen de sociale media dan ook amper volgen. Toch blijven de klassieke media nieuws brengen. Maar dan op een andere manier. In plaats van ons te vertellen wat er gebeurd is, moeten traditionele media alsmaar meer verklaren hoe het is kunnen gebeuren en waarom het is gebeurd. Zo moet elke rubriek van De Standaard een waarom-artikel bevatten.
Onderzoeksjournalistiek
Wat brengt de toekomst? Burgers zullen niet de enige nieuwsbrengers zijn. Journalisten zullen nog steeds nieuws brengen, maar dan ander nieuws. Ze zullen meer moeten graven; ze zullen verhalen moeten brengen die niet zomaar hun weg naar de oppervlakte vinden (De Graeve, 2012). Ik ben er zeker van dat dergelijke journalistiek heel wat interessante maar vooral leerrijke stukken kan opleveren.
Referenties
Verspreidingen (2013). Vergeet de traditionele media niet! Geraadpleegd via http://www.verspreidingen.nl/over-all-inn/media/vergeet-de-traditionele-media-niet/
De Graeve, F. (2012). Journalistiek in 2012: En plein public. Geraadpleegd via http://www.vlaamsenieuwsmedia.be/kenniscentrum/2012/03/journalistiek-in-2012-en-plein-public
BBC tells news staff to embrace social media. (2010, 10 februari). The Guardian. Geraadpleegd via http://www.theguardian.com
Bruhn, M., Schoenmueller, V., & Schäfer, D.B. (2012). Are social media replacing traditional media in terms of brand equity creation? Management Research Review, 35(9), 770-790. doi: 10.1108/01409171211255948
De Graeve, F. (2014). Nieuwe media en mediaconvergentie: Trends in de journalistiek. [collegenotities]. December 18, 2014.
Lariscy, R.W., Avery, E.J., Sweetser, K.D., & Howes, P. (2009). An examination of the role of online social media in journalists” source mix. Public Relations Review, 35 (3), 314-316. doi: 10.1016/j.pubrev.2009.05.008
Lysak, S., Cremedas, M., & Wolf, J. (2012). Facebook and Twitter in the newsroom: How and why local television news is getting social viewers? Electronic News, 6(4), 187-207. doi: 10.1177/1931243112466095
Mitchelstein, E., & Boczkowski, P.J. (2009). Between tradition and change: A review of recent research on online news production. Journalism, 10(5), 562-586. doi:10.1177/1464884909106533
Opgenhaffen, M., & Scheerlinck, H. (2014). Social media guidelines for journalists: An investigation into the sense and nonsense among Flemish journalists. Journalism Practice, 8(6), 726-741. doi: 10.1080/17512786.2013.869421
VRT. (2014). Tien geboden voor sociale media. Geraadpleegd op 19 december 2014, via http://www.vrt.be/tien-geboden-voor-sociale-media